De Lange,

Het Verhaal van Dick Nanninga

(2016, Thomas Rap)

Dick Nanninga, bloemist, caféhouder en spits van het Nederlands elftal, wordt wereldberoemd door één verwoestende kopstoot in de zinderende finale van het WK van 1978 tegen gastland Argentinië. Een omstreden toernooi vanwege het regime. ‘Ik kop de kogels wel terug’, meldt hij een verslaggever nog stoer bij vertrek. Zijn grootste tegenstander echter blijkt niet het Argentijns elftal of dictator Videla, maar hijzelf. Een man met een ijzersterk lichaam en een opgeruimd karakter, maar ook met een woelige geest. Hij wordt tot in den treure herinnerd aan dat ene hoogtepunt in zijn leven en daarmee aan zijn vergankelijkheid. De onverstoorbare levensgenieter blijkt niet zo onverwoestbaar als gedacht en begint zichzelf op ontluisterende wijze te verwaarlozen, wat uiteindelijk leidt tot het afzetten van zijn beide benen en zijn veel te vroege dood.

Het Parool: VIJF STERREN. ‘Fijne, intelligente zinnen… levensechte scènes… Iedere zichzelf respecterende sportboekenlezer dient De Lange te kopen. Schrijver en boek verdienen een groot publiek.’

ZIN Magazine: ‘Schrijnend boek, onverbloemd maar liefdevol verslag.’

Nederlands Dagblad: ‘Sterke auteur, goede opbouw.’

Roda JC: ‘Nostalgie voert de boventoon in dit prachtige boek over onze all time held.’

Nederlands Dagblad, 27 januari 2017

+ Sterke auteur

+ Goede opbouw

schermafbeelding-2016-11-09-om-16-58-40

ZIN Magazine, november 2016: ‘Schrijnend boek, onverbloemd maar liefdevol verslag.’

img_5009

Parool 17 november 2016: VIJF STERREN

‘Fijne, intelligente zinnen’ …

‘Levensechte scènes’ …

‘Iedere zichzelf respecterende sportboekenlezer dient De Lange te kopen. Schrijver en boek verdienen een groot publiek.’ …

De Lange, hoofdstuk 39

In de trage busrit over de A4 en A10 en A1 en tot slot de N221, van Schiphol naar Paleis Soestdijk, krijgt de selectie van het Nederlands elftal lunchpakketten uitgereikt. In een pakket zit een bolletje kaas en een pakje melk. Verder treft Dick er vooral zoetigheid in aan. Mars, Snickers, Treets. Hij houdt niet zo van zoetigheid. Hij heeft geen honger. Hij vraagt zacht of Elly wat wil eten. Maar Elly heeft haar armen nog steeds om zijn arm geslagen, houdt haar wang innig tegen zijn schouder gedrukt. Daar komt even geen woord meer uit.
Aan de andere kant van het gangpad zit Johan Neeskens. Ook hij heeft tussen alle chocolade en zoetigheid niets naar zijn gading aangetroffen en vraagt aan Fred, die op een stoel voor Neeskens zit, waar hij zin in heeft.
‘Zit er ook Nuts bij?’
Neeskens gelooft van wel, hij overhandigt Fred het hele pakket. Op zijn beurt geeft Dick zijn pakket aan de meisjes, en staart weer naar buiten. Langs de snelweg, en op de viaducten, ziet het zwart van de mensen. Overal hangen spandoeken met teksten waaruit een dankbaarheid blijkt die hij niet goed kan plaatsen. Ze hebben alleen maar hun werk gedaan.
En dat was niet genoeg.
Van de weeromstuit krijgt hij de behoefte om de mensen alsnog te geven waar ze recht op hebben. Om nog één keer het beste van zichzelf te geven. Er zit niets anders op dan vrolijk terug te zwaaien. Terwijl hij zijn ogen uitkijkt naar de massa mensen, zo blij en uitgelaten, hangt verdediger Wim Suurbier, in een stoel achter Neeskens, half uit zijn stoel. Hij lalt door het gangpad naar mensen vooraan in de bus. De staf. Ernst Happel, Jan Zwartkruis en de hoge heren van de voetbalbond. Op Schiphol hebben Suurbier en Dick met verbazing toegezien hoe Happel tot op de laatste dag zijn verantwoordelijkheden wilde ontlopen. Vijf weken lang heeft hij als een zoutzak in een stoel in het spelershotel gehangen, een beetje uit zijn neus lopen boren, terwijl hij de trainingen en de wedstrijdvoorbereidingen en de spelerszaken overliet aan Zwartkruis. Maar toen zojuist het vliegtuig landde, kwam hij ineens in touw. Terwijl iedereen zich vergaapte aan de massale ontvangst op de luchthaven, drie balustrades vol, kneep Happel er alvast tussenuit. ‘Die Königin? Wass muss ich damit?’ In een onbewaakt ogenblik, de spelers zaten al in de bus, dook hij een terminal in. Als een dief in de nacht. Tot groot plezier van Suurbier echter trok Zwartkruis, die vijf weken lang is afgebekt en gekleineerd door de supervisor, hem aan zijn schouder en wist hem ervan te overtuigen dan tenminste respect te tonen voor volk en vorstin.
Suurbier zet een keel op.
‘Hé, Happie! Wel even zwaaien naar die mensen!’
‘Wim, niet doen, man.’
‘Hoezo niet. Wat een lamlul. Hé, Happie…’
Krol probeert hem nog het zwijgen op te leggen, maar Suurbier met zijn hazentanden, die al sinds gistermorgen, de ochtend van de finale, aan het bier zit, en na de finale is overgestapt op sterkedrank en sinds ze dertig uur geleden in Buenos Aires op het vliegtuig stapten straalbezopen is, en ook boven de oceaan onverminderd blikjes Heineken en schroefflesjes wijn en cognac is blijven innemen, laat zich de mond niet snoeren. Hij heeft al te lang gezwegen.
‘Hé, Happie! Je hebt toch wat is het twee, drie ton in je zakkie gestoken! Het minste dat je terug ken doen is even naar die mensen zwaaien, toch?’
Ook Dick steekt nu even zijn hoofd het gangpad in, benieuwd als hij is naar de reactie. Maar Happel geeft geen kick. Hij speelt patience.
‘Dit was toch mijn laatste interland’, mompelt Suurbier. ‘Ik kap met Oranje.’
Ach, ja, denkt Dick vertwijfeld. Wij spelers mogen toch ook niet klagen. Met onze vijfenzeventig rug aan wedstrijdpremies de man. Voor spelers als Arie Haan en Ruud Krol is dat misschien een schijntje, maar met een jaar lang bloemen verkopen harkt hij dat niet binnen. Jan Jongbloed draait zich naar hem om. Jan kijkt er weer anders tegen aan.
‘Waar waren al deze mensen vijf weken geleden? En waar zijn Preek en Dram? We vertrokken als landverraders, en nu zijn we ineens helden.’
Bij het indraaien naar de Paleistuin raakt de bus door het gedrang van het publiek een motoragent. De man raakt bekneld en moet door collega’s worden bevrijd, waarbij één agent uit onmacht zelfs een knuppel lijkt te willen trekken en op de mensen wil gaan inhakken. Daar kijken de spelers niet meer van op. Niet na wat zij hebben gezien. In tegenstelling tot Fred, die er met zijn neus bovenop zit. Vanachter zijn raampje kan hij het van dichtbij zien. Hij vindt het allemaal bijzonder opwindend. Gisteravond, in hotel Huis ter Duin in Noordwijk, waar ze de finale zagen, was het anders. Gisteravond was saai als een drol. In Huis ter Duin heeft hij met zijn moeder en zijn zusjes en met alle andere gezinnen van de spelers naar de wedstrijd mogen kijken. Op kosten van de KNVB. Maar dat was niet het plan. Eigenlijk zouden ze allemaal overvliegen naar Buenos Aires, om lijfelijk aanwezig te kunnen zijn bij de Grote Finale. Maar gezien de politieke situatie in Argentinië bleek het toch te gevaarlijk; de heren van de KNVB zagen ervan af. Dat was voor Fred een grote teleurstelling.
Op tv kon de wedstrijd hem maar matig boeien. Met al dat gegil van die moeders verstond hij het commentaar nauwelijks. In de rust, terwijl hij ergens in het hotel stond te flipperen, stapte NOS-verslaggever Mart Smeets op hem af, gevolgd door een cameraman en een geluidsman en een man met een lamp.
‘Wat kun jij dat goed! Wie is jouw vader?’
Fred hield het stalen balletje stil op zijn flipper. ‘Nanninga.’
‘Die komt vast nog de tweede helft erin. En dan gaat-ie scoren. Wedden?’
Fred had zijn schouders opgehaald. ‘Zal best.’
Zijn vader maakt voor Roda JC zo vaak doelpunten. Hoe bijzonder is dat? Hij concentreerde zich gauw weer op een special die de kast hem in het vooruitzicht bood, en die hij door die slijmbal van tv bijna was misgelopen.
Maar vandaag is alles anders. Vandaag zijn ze met een bus met zijn allen vanuit Noordwijk rechtstreeks naar Schiphol gebracht. Op de landingsbaan hebben ze het KLM-vliegtuig opgewacht. Toen de deur naast de cockpit van de speciaal geprepareerde Henry Hudson openging, en zijn vader, na Van de Kerkhof, Suurbier, Rijsbergen, Lubse, Brandts en Jansen als een van de allerlaatste spelers naar buiten kwam, de enige ware held van het toernooi, was de Dick Nanninga van het tv’tje in de woonkamer in één klap weer gewoon pa.
Ontspannen daalde pa de vliegtuigtrap af. Fred en Petra en Sandra maakten zich los van ma. Holden naar de vliegtuigtrap, wurmden zich een weg naar hem. Pa ging door de knieën. Spreidde zijn armen en ving hen op. Hij had Fred net op tijd bij een arm, toen die door het gedrang bijna van de trap af viel. Beneden gaf hij ma een dikke knuffel, hield haar vast tot aan de bus. Daar liet hij eerst zijn kinderen en vrouw instappen, daarna pas volgde hij.
Na vijf weken is hij terug. Thuis in Kerkrade kunnen ze weer verdergaan waar ze met pingpongen en sjoelen waren gebleven. Maar eerst is het feest. Alle kinderen van de spelers krijgen taart en limonade van koningin Juliana.
Tijdens de plechtigheid met premier Van Agt, en het opspelden van een lintje voor Krol, weet Dick meermaals een scène te voorkomen. Hij heeft zich voor de zekerheid achter Suurbier opgesteld, die zwalkend de paleiszaal heeft bereikt en onverstaanbare beledigingen aan het adres van Happel staat te murmelen. Ook bij het groepsportret buiten weet Dick hem overeind te houden, zodra Suurbier iets te ver naar één kant overhelt. Als het officiële gedeelte voorbij is, en Suurbier is voorzien van een drankje, wijst Dick Fred op de doeltjes achter in het park. Hij houdt in het voorbijgaan kroonprins Willem-Alexander en zijn twee broertjes staande, en zegt dat ze samen maar moeten gaan voetballen.
In het partijtje is Fred tegenover Willem-Alexander komen te staan. Fred is hem in persoonlijke duels al meermaals te vlug af geweest, met een dubbele schaar en een versnelling, maar de prins wil van geen opgeven weten. Op weg naar het doel hoort Fred steeds dat gehijg in zijn nek, en hij komt voordat hij het doel heeft weten te bereiken de blonde streber een tweede keer tegen.
Vanaf de schommels kijken de meisjes toe. Petra en Sandra zwieren door de lucht, en moedigen de jongens aan. Ook koningin Juliana komt even kijken.
‘Kijk uit, oma!’, roept Petra. ‘Anders krijg je de bal tegen de kop.’
Uit gêne stompt Sandra Petra op de schouder. Maar Juliana lacht erom. Een echte lieve oma. En dan lacht ook het gevolg. De meisjes glippen de tuindeuren van het paleis in, dwalen door de kamers, vergapen zich aan de kroonluchters.
En in de paleistuin tot slot, tussen de rozenbedden, heeft Fred zich maar eens laten bijhalen door de prins, om hem opnieuw te kunnen vernederen. Alleen staat de prins, uit onhandigheid en van vermoeidheid, boven op Freds zere teen. Fred is de bal kwijt. De prins is ermee vandoor. Dat kan Fred niet op zich laten zitten. Maar in nog eens een sprintgevecht heeft hij geen zin. Het is effectiever hem pootje te haken. Willem-Alexander in zijn kostuumpje ligt plat in het gras. Terwijl het paleispersoneel toeschiet om hem overeind te helpen en af te stoffen, stapt Arie Haan naar voren. Het is tijd voor iets anders, vindt Arie.
Arie zelf helpt de oververhitte prins overeind, klopt zijn broek af en posteert hem als keeper in een van de doeltjes. Het doeltje is nauwelijks een doeltje te noemen. Het is een soort windscherm, vastgezet met haringen. Pingels nemen op de prins. Dat is Aries plan. De kinderen mogen eerst. Tot slot zal hij. De man van de kogels. Langeafstandsraketten tegen West-Duitsland en Italië, projectielen die explodeerden tegen de doelnetten van keepers Sepp Maier en Dino Zoff. Die gaat hij nog eens dunnetjes overdoen.
Maar eerst mag Fred aanleggen. De prins redt.
Dan leggen andere jongens aan. Maar de prins houdt alle ballen tegen.
‘Laat mij maar’, zegt Arie.
Hij legt de bal zorgvuldig neer. Een demonstratie. Hij kijkt erbij alsof hij een strafschop neemt in een WK-finale. Hij neemt een idioot lange aanloop. Kijkt nog even naar dat helblonde ventje in de verte. Dendert dan op de bal af. Hij gaat die ene poging vanaf dertig meter, in de tweede helft tegen Argentinië, alsnog tussen de palen mikken. Hij gaat vijf weken van verveling en beklemming en angst en teleurstelling afreageren op die kleine bolle in zijn apenpakje. Hij haalt verwoestend uit. Niet met de binnenkant van zijn voet en netjes geplaatst, maar met de wreef. Als een kernkop vliegt de bal op twee angstig wapperende handjes af. Van schrik brengt Juliana een hand naar haar mond. Haar kleinzoon knijpt zijn ogen stijf dicht. Strekt zijn armen naar de bal. Deinst tegelijkertijd stapje voor stapje naar achteren. De bal explodeert op de blote palmen van zijn handjes. De haringen van het tentje schieten de grond uit, het dappere keepertje is achterwaarts het doel in gekatapulteerd. Bijna had het hoofd van de prins der Nederlanden eraf gelegen. Maar de bal gaat er niet in.