Het Jaar van de Nerts
Toespraak bij de Vredesdienst voor Dieren
Nassaukerk, Amsterdam, kerst 2020
Dit was het Jaar van de Nerts.
Dat diertje met een vacht witter en zachter dan vers gevallen sneeuw.
Ook verkrijgbaar in zwart, bruin of zilverblauw.
Dit was het jaar waarin de nerts ineens geen kleur meer hoefde te bekennen.
Dit was het jaar waarin wij kleur moesten bekennen aan de nerts.
We konden alleen nog kiezen uit de kleuren blauw of rood.
De blauwe pil of de rode pil.
De leugen of de waarheid.
Keken we weg of namen we een kijkje in de echte wereld?
Kom met me mee, de blauw schemerende stal in.
Het rode schijnsel uit mijn lampje dringt niet ver het gangpad in.
We zien nog niets, maar op deze plek kloppen duizenden dierenhartjes.
We houden onze blik gericht op de plek waar mijn bange lichtje schijnt. Geritsel, gekrabbel, gefluister. Maar we zien geen dier.
We herkennen de kooitjes niet als kooitjes. Het is alsof we achter ons lampje aan naar de bodem van de oceaan zijn gedoken, een lang geleden vergaan containerschip in zijn gezwommen en de lichtbundel laten gaan over de laatste rustplekken van de opvarenden.
Vanonder een laag van aaneen gekoekte etensresten, poep, plas, bloed en schimmel: een eerste paar nieuwsgierige ogen. Ze fonkelen hard en rond.
Kijken we in die ogen? Of kijken we weg?
Het is hier niet echt wat je noemt een kerststal.
Gauw door, niet te lang stilstaan bij deze kleine gevangenen, veroordeeld om van hun geboorte tot hun marteldood rondjes om hun as te draaien.
Op een kaal stukje gaas zonder stro of speeltjes. Soepele, atletische dieren, gemaakt om te rennen, te klimmen en te zwemmen.
Om gefrustreerd, bijna krankzinnig de gaskist in te gaan.
Halverwege het pad. In ons is het aardedonker.
Zolang we niet kijken, is er geen licht aan het einde van de tunnel.
Maar we moeten verder, langzaam van blauw naar rood.
Dwars door het paars, de kleur van de wijsheid. Van het weten.
Of wisten we dit allemaal al?
We voelen er al wel van alles bij.
Medelijden. Schuld. Onmacht.
En woede, over de man die dit dieren aandoet.
Maar: wat hebben dieren aan al onze gevoelens?
En: zijn wij zoveel beter dan die man? We vonden het met zijn allen al heel lang onaanvaardbaar dat we dieren in kooitjes houden en vergassen voor hun vacht. Toch nam bijna niemand het op voor de nerts.
Geen knuffelbaar diertje. Niet aaibaar genoeg.
Slechts een kleine voorhoede, een handjevol dierenbeschermers, de eerste mensen die het waagden deze stal te betreden, kozen al vroeg voor de rode pil. Zij keken niet weg, want ze wilden iets doen.
Deze mensen brachten dit allemaal aan het licht. Zij kleurden de wereld toen al een klein beetje rood. In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw openden de bevrijdingen van pelsdieren onze ogen voor het leed in de bontindustrie. Een steeds groter bewustzijn in de maatschappij en in de politiek, dat uiteindelijk leidde tot het nertsenfokverbod.
Het moest nog een kwart eeuw duren voordat de laatste nerts stikte in de gaskist. En nog bekenden we geen kleur. Alleen omdat nertsen iets gevaarlijks onder de zachte leden hadden, kwam er een einde aan een van de grootste misstanden in de vee-industrie.
Zelfs toen nertsen met bulldozers in massagraven werden gestort, voelden we geen mededogen. Geen weerloze dieren, maar gevaarlijke monstertjes. Geen slachtoffers van een virus, maar veroorzakers van ons virusleed. Zo keken we ook naar de ratten, toen ooit de pestepidemie over Europa trok. Handlangers van de duivel.
Lieve nertsen. Lieve wasbeerhonden, lieve coyotes, lieve vossen, lieve konijnen. Zolang de wereld blauw is gekleurd, zolang mensen zich niets aantrekken van jullie lot, kan ik tegenover jullie gescharrel achter gaas niets anders zetten dan het scharrelen van mensen. Het schooien met vage gevoelens van medelijden, onmacht en schuld. Tegenover jullie weerloosheid staat niet veel meer dan de hopeloosheid van mensen.
Of… Gloort daar een lichtje? Kleurt de wereld langzaam rood?
Dringt er iets tot onze schemertoestand door?
Waarom nam Nederland afscheid van de nertsenfokkerij? Niet alleen omdat we ons eigen hachje wilden redden. We wisten al dat het een verwerpelijke industrie was. Of zijn we dat even vergeten, in dit jaar waarin we het zo moeilijk met onszelf hebben? Gaan we van deze eerste, moeizame overwinning op een vee-industrie ook iets leren?
Wat nemen we mee naar volgend jaar? Want we moeten met nog wat sectoren afrekenen. De varkensindustrie, de zuivelindustrie, de visserij, de geiten, de eenden, de kalkoenen en de kippen, waar een nieuw, levensgevaarlijk virus de kop al opsteekt. Gaan we er weer een kwart eeuw over doen of doen we het dit keer sneller?
Misschien moeten we de wereld nog wat roder kleuren. Laten we, net als de eerste pelsdierenbevrijders, de wereld een handje helpen. Laten we de rode schijnwerpers richten op alle dierenbeulerij. We willen jagers in onze koplampen. Dierproeven. Handel in exotische dieren.
Wanneer verbinden we de conclusie aan ons weten en voelen?
Waarom lopen we niet vanavond al het erf van een kalfjesmester op en brengen we zijn dieren naar een betere plek?
We komen aan het einde van het gangpad. Ik draai me om naar de stal.
Arme nertsen. Aan jullie lijden is een einde gekomen. Het enige wat ik kan zeggen is dat jullie ellende niet helemaal voor niets is geweest.
Dat jullie misschien een katalysator zijn geweest.
Misschien is jullie stal een doorgangshuis naar een betere wereld.
Misschien. Woorden. Er is al zoveel gezegd en geschreven en gefilmd – en steeds is de conclusie dat het niet kan, wat we dieren aandoen. Laat de undercoverfilms en vredesdiensten over ons komen, maar: waarom doen we niet iets?
Waarom niet terug die stal in? Ik bedoel: ook aan ons leventje, of het nu blauw gekleurd is of rood, komt op een dag een einde. Waarom doen we er niet iets goeds mee en redden we een dier? Waarom maken we ons tijdens deze lange, luie lockdown niet nuttig en redden we een paar van de honderden miljarden opgesloten of opgejaagde dieren op aarde?
Alle ogen zijn op ons gericht.
Ze branden als kerstlichtjes in de nacht.
Het is niet moeilijk, de kooien en de hokken zijn niet op slot.
Met zijn allen zetten we deurtjes open, één voor één.
Dat is wat het Jaar van de Nerts ons heeft gebracht.
Een nieuw jaar, het Jaar van Alle Andere Dieren.
Klik, open. Klik, open. Ons hart springt open en we worden licht.
Alsof we iets van de grond worden getild.
En dan gaan we dieper de stal in. Konijnen, varkens, koeien. Om ons heen wemelt het nu van ontsnapte en loslopende dieren.
Een kerststal zoals een kerststal hoort te zijn. Ze hupsen, stommelen en scharrelen door elkaar heen. In het wit, zwart, bruin of zilverblauw.
Het openzetten van kooien en hokken geeft ons een onbeschrijflijk gevoel. Vooral wanneer we in het licht van ons rode lampje al die dieren voor ons uit zien hupsen. Dan trekt er een warme gloed door ons heen. We kunnen al snel niet meer zonder. Elke bevrijding opnieuw is het raak, we komen in een roes terecht die heerlijker is dan de heerlijkste blauwe pil.
De dieren gaan ons voor. Het is alsof ze ons uitgeleide doen, alsof ze met ons uit wandelen gaan. We maken ons op voor een tocht. Op naar een betere plek, ver weg van het blauwe grauw, op naar onze achtertuintjes, een privéweilandje, een dierenopvang, de velden van de liefde. De dieren begeleiden ons richting het rode licht, dat aan het einde schemert.
