Het Nederland van 2041
door Jeroen Siebelink
Hoe leven we in 2041? Aan de hand van gesprekken met uiteenlopende experts schets ik het Nederland van Straks. Hoe rijk zijn we tegen die tijd? Hoe wonen we dan? En hoe werken we? Hoe consumeren we? Hoe sociaal zijn we dan nog? En: hoe besteden we onze vrije tijd? Een serie van zes artikelen.
‘Was de supermarkt ooit een verzameling dozen? Een rij stallen met een dak erboven, waarbij een paar ketens de winst opstreken, terwijl ze overschotten in de container kieperden en de plastic soep van verpakkingen aan de samenleving overlieten? Nu dwalen we over een festivalterrein met particuliere initiatieven en laboratoria waar we zelf groente telen en vlees kweken. Op hangplekken wisselen we recepten uit, proeven elkaars gerechten. Wij consumenten zijn aan het produceren geslagen.’
(Geschreven in opdracht van APG Newsroom)
1. Hoe rijk zijn we in 2041?
Werpen we ook in 2041 nog wel eens een blik op onze bankrekening? Of juist liever niet? Hoe doen de aandeeltjes het? Is de woning nog meer waard geworden?
‘Slapend rijk zullen we in 2041 niet zijn geworden,’ zegt Hans Stegeman, chief investment strateeg bij Triodos Investment Management. ‘Wel hebben we nog een prima inkomen om van rond te komen.’ Met Stegeman werpen we een blik door het raam, naar de overkant van de straat. Hé, de troosteloze flats uit 2021 hebben plaatsgemaakt voor nette rijtjeshuizen. En weet je nog, die dakloze jongeren en statushouders die toen in die portiekjes daar sliepen, verkleumd met pluizige haren en volgepakte tassen van de Action? Zij wonen nu met hun gezin in zo’n woning.
‘Wij middeninkomens hebben het niet alleen niet slechter gekregen,’ zegt Stegeman, ‘maar de laagste inkomens hebben het ook béter gekregen.’ Onze welvaart is in 2041 een stuk eerlijker verdeeld. Maar hoe kwam het zover? Hoe scheef was welvaart in 2021 dan verdeeld? Op verzoek van APG schetst Stegeman een droomscenario van de financiële toekomst. Na een diagnose van diverse economen hoe het er in 2021 voor staat, stelt hij maatregelen voor om zijn perfecte plaatje in 2041 te bereiken. Onder meer senior strateeg van APG Charles Kalshoven plaatst kanttekeningen.
Hoe scheef is welvaart verdeeld?
Terug naar 2021. Nederland staat bekend als een land waar rijkdom behoorlijk eerlijk is verdeeld. Volgens het CIA World Factbook zijn we het zestiende meest genivelleerde land ter wereld. Toch gaapt ook bij ons een kloof tussen meer en minder welgestelden. Ceo’s verdienen driehonderd keer meer dan de werkvloer. Ruim een miljoen Nederlanders leeft volgens het CBS onder de armoedegrens. Hoogleraar openbare financiën Bernard van Praag heeft zelfs de indruk dat deze kloof groeit. In ons inkomen, wat we maandelijks binnenkrijgen. Maar meer nog in ons vermogen: huis, spaargeld en aandelen. ‘Terwijl de rijkste twintig procent van het land 85 procent van alle rijkdom bezit, ontstaat aan de onderkant een proletariaat van dagloners met hongerloontjes. We drijven uiteen.’
Van Praag wijst erop dat de laagste inkomens relatief meer geld besteden aan consumeren. ‘Hun tevredenheid neemt dus onevenredig sterk toe. Steeds meer mensen hebben de indruk dat het systeem niet hun mogelijkheden bevordert, maar belemmert.’ Deze ongelijkheid, ontdekte de beroemde econoom Joseph Stiglitz al eerder, gaat gepaard met mindere geestelijke gesteldheid, obesitas en een lage levensverwachting. Ook is ongelijkheid slecht voor de sociale rust en de economie. Van Praag vreest zelfs voor negentiende-eeuwse toestanden. ‘De geschiedenis kent vele voorbeelden van hoe dat kan aflopen.’
Hooivorken dus? ‘Niet in Nederland,’ denkt hoogleraar financiële economie Sylvester Eijffinger. Eijffinger is een econoom die er iets anders tegenaan kijkt. Hij ziet Nederland juist als een egalitair eiland in een verder ongelijke wereld. Heeft de vrije markteconomie ons niet allemaal bevrijd van de ergste armoede? En is er niet onze verzorgingsstaat, altijd bijstand voor de armen?
‘We zijn een socialistisch land,’ vindt Eijffinger. ‘Wij ontzien de lagere inkomens juist. We belasten inderdaad de hoogste inkomens onvoldoende, maar de middengroepen (een tot twee keer modaal) belasten we onevenredig zwaar. Sinds de kredietcrisis betalen zij de prijs voor het op orde brengen van de overheidsfinanciën: over elke extra verdiende euro betalen ze nu rond de tachtig procent belasting, gepensioneerden krijgen geen indexatie en spaarders betalen een heffing over fictieve rendementen die in werkelijkheid lager waren.’
Zo zijn er twee manieren waarop je naar onze rijkdom kunt kijken. Is er nu wel of geen welvaartskloof? Dat hangt af van de bril waarmee je het beziet. Aan de ene kant hebben we een van de beste pensioenstelsels ter wereld. Er wacht een ton op elke Nederlander met een baan. Aan de andere kant staan die pensioenen niet op onze bankrekening. We kunnen er de studie van onze kinderen niet mee betalen. Aan de ene kant stijgen de waardes van onze huizen en aandelen, wat leuk is voor de ouderen. Aan de andere kant krijgen jongeren juist door die prijsstijgingen nooit de kans om in te stappen, om zelf iets op te bouwen.
‘Wij economen noemen dit het “insider-outsider”-probleem,’ zegt senior strateeg van APG Charles Kalshoven. ‘Als je eenmaal ergens “binnen” bent, zit je goed. Ben je niet op tijd binnen, blijf je voor altijd buiten. Die kloof loopt vrijwel overal doorheen. Door onze welvaart, maar ook bij de verdeling van werken, wonen, onderwijs. Vast contract of veroordeeld tot flexwerk? Koophuis of gedwongen om te huren? Krijg je van huis uit bagage mee of weinig? Sta je aan de verkeerde kant van de kloof, kom je bijna niet meer aan de overkant.’
Welvaartskloof
Terug naar onze financiële rijkdom. Waarom is er eigenlijk zoveel vermogensongelijkheid? Is het een natuurwet? Nee, denkt Thomas Piketty, nog zo’n wereldberoemde econoom. Volgens hem is de welvaartskloof een politieke keuze. Zeker in Nederland, dat al heel lang onderaan het lijstje van belastingdruk op winst en vermogen bungelt. En als belastingparadijs prijken we juist bovenaan het lijstje met mogelijkheden om belasting te ontwijken.
Piketty wijst erop dat vermogen zelden door iemand in zijn eentje is gecreëerd. Het zou ten goede moeten komen aan de gemeenschap. ‘Bezit is niet de verdienste van één, maar de verworvenheid van allen.’ Dit ‘onverdiend vermogen’, dat nu vaak onbelast is, moet volgens hem zwaar worden belast. Het is voor hem dé manier om de kloof tussen kansrijk en kansarm te verkleinen.
Kalshoven van APG gaat een eind mee met de redenering van Piketty, maar volgens hem is Piketty één ding vergeten. ‘De pensioenen. Daar kijkt hij niet naar. Maar die zijn in Nederland wel heel belangrijk in het niet te groot laten worden van de kloof. Een sterk in waarde is gestegen huis, dat overgaat van ouders op kind, is inderdaad onverdiend vermogen. Maar na je overlijden vloeit de rest van je opgebouwde pensioen weer terug de gemeenschappelijke pot in.’
Laten we de pensioenen even buiten beschouwing, dan blijft volgens Stegeman van Triodos nog steeds veel onverdiend vermogen staan. Huizen, grond, aandelen. Vermogensstijgingen waar de gemeenschap niet van meeprofiteert. Winst die de happy few uit de samenleving haalt en er niet opnieuw in investeert. ‘Of je nu met een internethandeltje profiteert van de corona-lockdown of een miljoenenerfenis in je schoot geworpen krijgt: als vermogende bepaal je zelf of én hoe je anderen in welvaart laat delen. De vraag is of we ons als samenleving bij die persoonlijke willekeur blijven neerleggen.’
De kloof dichten
Intussen zijn in 2021 economen en politici van links tot rechts druk aan het polderen. Of ze nu een diepe welvaartskloof zien of niet, ze zijn het erover eens dat het eerlijker moet. Niet dat iemand terugverlangt naar de communistische heilstaat, of zelfs maar twijfelt aan de vrije markt. De vrije markt beschouwen we als de minst slechte verdeler van welvaart. We zien het als een soort voetbalcompetitie, een mooi, helaas niet geheel onschuldig spelletje. Er gaat een hoop geld in om, de winnaar krijgt nog meer geld en de vele verliezers niks.
‘Maar om te voorkomen dat steeds meer verliezers in de bijstand raken,’ zegt Van Praag, ‘is het zaak om dat spelletje te repareren en meer overheid toe te staan. Meer te nivelleren. Alle groepen moeten meegenieten.’
De rijken meer belasten dus? Of schaadt dat het particulier initiatief, de economische groei? ‘Om te beginnen moeten we af van het dogma van groei,’ zegt Stegeman. ‘Oneindige groei op een eindige planeet is onmogelijk. Groei brengt ons geld, waar we ons geen raad mee weten en spullen van kopen die we niet echt nodig hebben. Het brengt verspilling, vervuiling, verwoesting. We eisen van menselijke, dierlijke en aardse bronnen dat ze steeds productiever worden. Uitputting, stress, burn-outs in ons land en uitbuiting in het buitenland. Groei is niet meer de motor. Maar het obstakel voor een eerlijke, duurzame economie.’
Volgens Stegeman is het tijd om de economie van op zijn kop weer met beide benen op de grond te zetten. ‘Zoals hoogleraar transitie Jan Rotmans het zegt: dit is geen tijdperk van verandering, maar een verandering van tijdperk.’
Eén probleem. Het gevoel van urgentie van die verandering lijkt bij de overheid nog te ontbreken. Zo meten we onze welvaart nog altijd af aan het aloude Bruto Binnenlands Product (BBP). ‘Dat ding dat alles meet,’ zei Robert Kennedy in 1968, ‘behalve wat het leven de moeite waard maakt.’
Als alternatief kwam laatst de OESO al wel met The Better Life Index. En zelfs overheidsorganisatie CPB ontwikkelt nu een dashboard om breder op welvaart te kunnen sturen, sociaal en ecologisch. ‘Het is van belang dat we groei anders gaan definiëren,’ zegt Kalshoven. ‘Dat is goed voor een andere mindset van ons allemaal. Is groei werkgelegenheid of willen we ook frisse lucht?’
Ook Stegeman denkt dat een andere maatstaf goed is voor het bewustzijn. ‘Om de geesten rijp te krijgen. Maar het is te vrijblijvend. Er is meer nodig.’
Onze welvaart in 2041
Wat nodig is, volgens radicale economen als Stegeman, is een zeer diepe crisis. Formaat Tweede Wereldoorlog. Een zevende golf van de viruspandemie, gevolgd door hittegolven en bosbranden. Pas als we allemaal de klimaatcrisis én de sociale crisis voelen, kunnen we gaan bouwen aan een nieuwe jaren vijftig van de vorige eeuw. Met gemeenschapszin en gelijkheid voor iedereen.
Hoe dat eruit ziet? Om te beginnen zijn in 2041 grenzen aan de groei gesteld door de welvaartsmaatstaf BBP te vervangen door welzijnsmaatstaf Gemene Goed Product (GGP). Het GGP is een vinding van de Oostenrijkse econoom Christian Felber, waarmee nu al in 33 landen wordt geëxperimenteerd. Het GGP meet wat er echt toe doet in ons leven. Natuur, gezondheid, een aangename leefomgeving, onderwijs, geluk. Maar het zal niet blijven bij meten alleen.
Er komt ook een Gemene Goed Analyse (GGA). De GGA laat ons zien wat bedrijven precies bijdragen aan het algemeen belang. Bedrijven die geen schade aanrichten of mensen uitbuiten, maar wel armoede terugdringen, betalen minder belasting en kunnen goedkoper lenen. Voorheen dure, maar ethische producten worden zo vanzelf betaalbaarder dan plastic wegwerp uit China.
Ook in ons eigen huishoudboekje zal het een en ander veranderen. Zo wil Stegeman een basisinkomen voor iedereen én een verlaging van belasting op arbeid. ‘Dat brengt de inkomenskloof alvast terug van driehonderd naar vijftig. Daarnaast delen we als werknemer via een aandelenfonds mee in de waardevermeerdering van onze werkgevers. We praten mee over het beleid, inclusief de beloning van bestuurders. En een progressieve vermogensbelasting ontziet kleine spaarders, maar niet geheel. Als we allemaal belasting betalen over bezit, denken we langer na of we sommige spullen echt nodig hebben.’
Is het nog kapitalisme?
‘Leuk,’ zegt Kalshoven, ‘maar hoe gaan we dit allemaal betalen? Het maken van beleid is het toebrengen van leed. Er gaat ook altijd iemand op áchteruit. Hoe ziet dat leed eruit?’ Dat laat zich raden: de vermogenden. Als het aan Stegeman ligt gaat de belasting op onverdiend vermogen als erfenissen en prijsstijgingen van huizen, aandelen en grond flink omhoog. Maar ook op het gebruik van schaarse grondstoffen, vervuiling en andere schadelijke activiteiten.
Accepteren de rijken dat? Komt er geen kapitaalvlucht? Kalshoven vraagt zich af wat het voor onze concurrentiepositie zal doen. Moeten we een hek om het land zetten? Stegeman denkt dat het zo’n vaart niet zal lopen. ‘Ook rijke mensen zien in dat ze baat hebben bij een egalitaire samenleving. Maar we ontkomen er niet aan in heel Europa belastingparadijzen aan te pakken.’
Maar innovatie dan? Zonder privé-eigendom ontwikkelen we ons toch niet verder? Stort het systeem niet in? ‘Het blijft bij een correctie op krankzinnige huizenprijzen en aandelenmarkten,’ denkt Stegeman. ‘Daarentegen zal het bewustzijn dat het nieuwe belastingstelsel met zich meebrengt de import van spullen doen dalen. Internationale transporten worden ingeruild voor lokale ketens, een bloeiende ruileconomie, kringloop en hergebruik. Markten bestaan nog wel, maar niet onbegrensd. Net als particuliere initiatieven en privébezit.’
Is het nog kapitalisme? ‘Zeker,’ zegt Stegeman. ‘En we genieten van meer kwaliteit van leven. Maar met minder uitpuilende kledingkasten, op straat minder blingbling en minder schrijnende verschillen tussen rijk en arm. Kijk maar naar buiten, naar de overkant van de straat.’ Ook daar doet iedereen nu mee aan het economisch leven. Mede dankzij de ‘sociale erfenis’, ook een idee van Piketty. Stegeman: ‘Niet dat elke jongere 120.000 euro krijgt uitgedeeld. Sommigen zouden het maar verbrassen. Wel heeft iedereen recht op een levenslang onderwijsbudget. Ook in te zetten voor een start-up of een huis voor je gezin.’
Kalshoven vindt de plannen ver gaan. ‘Het is een fundamentele verbouwing van ons economisch model. Ik snap dat het een gedroomd scenario is, ter inspiratie. Niet per se het meest waarschijnlijke scenario. De huidige focus op groei komt toch voort uit onze menselijke natuur, omdat we – kort door de bocht – niet willen onderdoen voor de buurman. Dat is natuurlijk niet zomaar weg. Tegelijkertijd is het zo dat onze sociale normen na verloop van tijd kunnen veranderen. Mede door overheidsbeleid. Denk aan roken: dat is echt niet mee zo cool als het ooit was. Dus: wie weet en krijgt Stegeman toch gelijk.’
***
2. Hoe consumeren we in 2041?
Voordat we ons met fooddesigner Chloé Rutzerveld gaan vergapen aan de heerlijkheden van de supermarkt van het jaar 2041, wacht ons achter de klaphekjes eerst een spannend moment: de voedingsapotheek. Voor een update van onze gezondheid leveren we een poepmonster in en voor de nutriëntenbehoefte van ons lichaam laten we de chip in onze hand uitlezen met daarin ons DNA-voedingsprofiel. In ruil krijgen we de status van onze darmflora en een boodschappenlijstje mee, uit de muur trekken we nog wat shotjes gepersonaliseerde poeders met alle vitaminen en mineralen die we nodig hebben en dan op naar de groenteafdeling. Maar… waar is de groente?
En waar is de vleesafdeling, de broodafdeling? Het lijkt hier allemaal door elkaar te lopen. Het is één grote, gezonde snoepkraam geworden. Fruitkroketten van de snijresten van ananas en meloen, bitterballen van onverkochte rode bietjes en oesterzwammetjes, versgebakken stroopwafels van kontjes en schraapsel van knollen – de warme wortelstroop loopt ertussenuit. Dus voedselverspilling is alvast geen punt meer. Het is een no-brainer gebleken. Op aarde zijn er sinds 2021 dan wel anderhalf miljard mensen bijgekomen, maar meer mensen betekent niet dat we meer voedsel produceren. Dankzij vrije denkers als Rutzerveld zijn we onze verbeeldingskracht gaan gebruiken.
Was de supermarkt ooit een verzameling dozen? Een rij stallen met een dak erboven, waarbij een paar ketens de winst opstreken, terwijl ze overschotten in de container kieperden en de plastic soep van verpakkingen aan de samenleving overlieten? In de loop van de jaren twintig en dertig trokken we de voedselvoorziening naar ons toe. Nu dwalen we over een festivalterrein met particuliere initiatieven en laboratoria waar we zelf groente telen en vlees kweken. Op hangplekken wisselen we recepten uit, proeven elkaars gerechten. ‘Wij consumenten zijn aan het produceren geslagen,’ zegt Rutzerveld.
Biologisch of industrieel
Voordat we in de wondere wereld van Rutzerveld boodschappen doen, even terug. In 2021 ziet de toekomst van voedsel er niet florissant uit. Na wetenschappelijk breed onderschreven rapporten als van VN-klimaatpanel IPCC en het Wereld Natuur Fonds is er geen twijfel meer dat we met onze landbouw, veeteelt en visserij bezig zijn onze planeet op te eten en onze levens in gevaar te brengen. Prikken we in 2041 nog onbezorgd een balletje?
‘Het is niet moeilijk om onze toekomst voor te stellen als hemel of als hel,’ zegt filosoof Koert van Mensvoort van ontwerpbureau Nature Next Network. ‘Het gaat erom je een wereld voor te stellen waarin je wel zou willen leven.’ Hij vraagt zich af wat onze tradities zijn en hoe we die met technologie kunnen transformeren naar een aantrekkelijke wereld. ‘Dat kan betekenen dat we dingen niet anders gaan doen, maar slimmer. In een mengelmoesje van nostalgie en innovatie. Over twintig jaar leven we op een ouderwetse manier beter.’
Neem lokaal, onbespoten voedsel. Het is er al heel lang, maar we zien het vaak over het hoofd. Er is al wel de gemaksbox met verse streekproducten en recepten aan huis, waar boeren in de regio meer aan verdienen. Er zijn zelfvoorzienende gemeenschapjes met stadstuintjes, met een boer als steward. Toch wordt biologische landbouw door sceptici als voedselwetenschapper Louise Fresco niet als serieus alternatief gezien voor industriële landbouw, plantaardig niet als vervanger voor diergebruik en kostbaar gesleep over de aardbol. We zouden er de wereld niet mee kunnen voeden. ‘Maar waarom,’ zegt Van Mensvoort, ‘zou er geen synthese mogelijk zijn? Wat als we van onbespoten een efficiënt proces maken? Niet zelf kromgebogen onkruid wieden, maar robotjes ons laten helpen? Dan wordt de kwaliteit van grootmoeder ook betaalbaar voor Henk en Ingrid. Trouwens, Fresco zegt het misschien niet hardop, maar tegen mij zei ze eens dat ze heeft laten uitrekenen dat we op zo’n manier wel vijftig miljard mensen kunnen voeden. Al helpt het als we allemaal vegetariër worden.’
We moeten de situatie meer in het licht van de geschiedenis bekijken, vindt Van Mensvoort. ‘Steeds als we dachten dat de aarde vol was, bleken er meer mensen bij te kunnen. Had de jager-verzamelaar voor zijn gezin nog hectares land nodig, schaalde de landbouw de voedselvoorziening op en nam na de oorlog industrialisatie onze angst voor honger voorgoed weg. Nu is ongezond eten vierentwintig uur beschikbaar. Supersized mensen lijken niet meer op mensen en als wc-rollen gehuisveste dieren lijken niet meer op dieren. Tijd dus voor de volgende fase: de kwaliteit van vroeger, maar dan écht efficiënt.’
In zijn boek The Wizard and the Prophet (2018) zag Charles Mann nog twee stromingen tegenover elkaar staan. De ‘profeten’ die de grenzen van de aarde respecteren versus de ‘tovenaars’ die ze met technologie willen verleggen. Van Mensvoort ziet ze in een team samenwerken. Hoe dat eruit ziet in 2041?
Onze voedselproductie in 2041
In 2041 consumeren we zo lokaal mogelijk, maar koffie, cacao, avocado’s, quinoa, citrusvruchten en bananen halen we nog van ver. Alleen doen we dat niet langer, zoals wereldvoedselorganisatie FAO al vaststelde, door soja en palmolie uit Zuid-Amerika en Azië te halen, terwijl ze daar blijven zitten met boskap, droogte en wateroverlast en verloren oogsten. We draaiden het om. We helpen Afrika om zelf goedkoop voedsel voor miljoenen te produceren, zodat veel meer mensen de Westerse manier van consumeren kunnen voortzetten.
Om te beginnen geven we onze positie als tweede voedselexportland op. We stoppen met de export van landbouwdump, het verschepen van varkensoren naar China. ‘Tegelijk klimmen we naar de eerste plaats in kennisexport,’ zegt Van Mensvoort. ‘We vragen aan de boer: wat is jouw product? Een karbonade? Of is het je kennis, hoe je soja omzet in een vlezige, smakelijke structuur? Kennis is makkelijker te verspreiden en je verdient er een betere boterham mee.’
We verspreiden niet zozeer onze expertise in monotone akkerbouw, landbouwchemicaliën, varkensstallen rug aan rug. Wel onze schaalvergroting, waarmee we onze eigen honger bestreden. Wel onze drones om met precisielandbouw akkers in Afrika te bewerken. Wel onze waterbeheersing, het bestendig maken van gewassen tegen weersschommelingen en echte kringlooplandbouw, waarbij slimme toiletten helpen urine en ontlasting thuis te scheiden, zodat de nutriënten als mest terug kunnen naar het land. Iets wat we in Nederland niet eens voor elkaar krijgen, kunnen we in Afrika realiseren.
Intussen in de supermarkt van 2041
Op wat de groenteafdeling zou kunnen zijn, grissen we geen zakje chemisch oranje worteltjes mee, maar kruisen we zelf vergeten peensoorten en knollen terug, in de oorspronkelijke kleuren. Bijgestaan door telers downloaden we naar keuze een groeirecept, planten indoor zaadjes, spelen met de hoeveelheid water, CO2 en licht en beïnvloeden zo de smaak, vorm en voedingsstoffen van groente en fruit. Langs wanden brengen we de gewassen zelf groot. De knutselaars onder ons gaan nog een stap verder en spelen met vormen: ze bedenken cilinderaubergines, kubusbrocoli en een sandwichtomaat past perfect op de boterham. ‘Geen science fiction. Technisch kan het al,’ zegt Chloé Rutzerveld.
In haar boek Food Futures, How Design and Technology can Reshape our Food Systemlaat Rutzerveld zien hoe we de kloof tussen nostalgie en wetenschap overbruggen. ‘Nu al betalen we graag voor basilicumplantjes in potjes en zelf jus persen. Zo overbruggen we straks ook de gespletenheid in onszelf, de kloof tussen de burger en de consument die we zijn. De burger die zegt dat hij duurzaam en plantaardig wil eten en graag een eerlijke prijs betaalt, de consument die in de praktijk onverschillig naar de kiloknaller grijpt.’
Om ons bijvoorbeeld te verleiden eiwitten niet langer uit dieren te halen maar uit planten, tappen we op de geen-zuivelafdeling grasmelk uit een bioreactor in de vorm van een koe. Technologie kan ons veel bieden, zei de futuroloog Kevin Kelly al, op twee dingen na. Vertrouwen en verhalen. De behoefte hieraan zit diep. Vertrouwen is niet te downloaden, dat moeten we over tijd verdienen. Verhalen over wat we gewend zijn helpen ons daarbij.
Dus op de geen-vleesafdeling groeien achter de ruitjes van een snackbarautomatiek hamburgers van kweekvlees. We voeren vleesmachines deegmengsels van algen, uit 3D-printers glijden speklapjes, rundervinken, foie gras van zeewier. Willen we perse vlees waar een dier voor is gedood? In een kweekbak liggen nog bakjes sabelsprinkhaan. De lichaampjes opgeblazen tot plofinsect, pootjes, vleugeltjes en voelsprietjes zijn verwijderd. Een eiwitbom, maar het loopt niet. Dan doet mensenvlees het beter. Als ergens geen tekort aan is, is het mensenvlees. We eten het nog niet elke dag op brood, het is iets speciaals. We kweken eigen lichaamscellen op, als een medaillon groeit het op ons lichaam: een intiem geschenk aan een geliefde die het zelf mag oogsten.
Op de geen-broodafdeling van Rutzerveld spelen we verder met de nostalgie van eten en de functionaliteit ervan. ‘We pluizen ons dagelijks brood uiteen in de elementen genieten en voeden. Waarna we het weer opbouwen tot iets nieuws, zonder de nadelen die bij ouderwetse productie komen kijken.’ Geen ladingen tarwe uit het buitenland dus, we kweken uit reststromen celculturen op. We mengen gist of desem met de gepersonaliseerde poeders met voedingsstoffen die we eerder meekregen uit de apotheek tot een papje. Dan op naar de ovens om er een vers broodje van te bakken, met de knapperige korst van een spruitje, de wolkige textuur van een cake, het sappige van de binnenkant van een tomaat. Tot slot brengen de geuren en kleuren van een AR-bril ons terug naar dat ene, verse bakkertje op een pleintje in Napels.
Bij de kassa betalen we niet eens de hoofdprijs voor de nieuwlichterij. ‘Als we willen dat consumenten zich gedragen als de betrokken burger die ze te weinig zijn,’ zegt Van Mensvoort, ‘moeten we ze niet alleen verleiden, maar ook belonen.’ Waarom levert het kappen van een boom ons geld op en kost het planten van een boom geld? Hij bedacht de ecocoin. ‘Aan consumeren voegen we het aspect van het pensioenfonds toe. Nu iets inleggen, straks de waarde. Vandaag geen dierlijk vlees gekocht? Eén munt. Auto laten staan? Eén munt. Bij vijftig munten is je zegelboekje vol en krijg je korting. Net als vroeger.’
***
3. Hoe wonen we in 2041?
Vanuit het vliegtuig bekeken is het Nederland van 2041 nog altijd dat geelbruine poppendekentje van landbouwkavels. Maar kijken we met architect en voormalig Vlaams Bouwmeester Leo van Broeck wat beter naar de donkere naden tussen die lapjes grond, dan zien we dat de opmars van de dozen, distributiecentra, megastallen, datacenters, zonneparken, lintbebouwing en andere verrommeling een halt toe is geroepen. Wat er nog staat is met groen overwoekerd.
En onze geliefde kerktorentjes, slootjes, bruggetjes? Zijn er allemaal nog. De eentonige, met gif bespoten akkers zijn ingewisseld voor meer diverse landbouw en veel meer vrije natuur en – maar wacht eens. Kampten we in 2021 niet met een wooncrisis? Een acuut tekort van 331.000 woningen volgens ABF Research. Sindsdien zijn er nog anderhalf miljoen Nederlanders bijgekomen. Waar wonen al die mensen? ‘In elk geval niet hier,’ zegt Van Broeck. ‘Niet in de open ruimte.’
Op het platteland
Terug naar 2021. Op de woningmarkt is een stoelendans gaande met steeds minder stoelen en steeds meer deelnemers. Sinds de rijksoverheid haar handen ervan aftrok drijven huisjesmelkers de huizenprijzen op, bouwen buitenlandse investeerders, projectontwikkelaars en gemeenten alleen nog dure, rendabele appartementencomplexen en verdwijnen sociale huurwoningen naar de vrije sector. Middeninkomens vertrekken uit de stad. Starters wonen noodgedwongen bij hun ouders. Het aantal daklozen neemt toe. En omdat senioren langer zelfstandig moeten wonen, vereenzamen ze in veel te grote gezinshuizen.
Over één ding is men het al wel eens. In tien jaar tijd één miljoen woningen erbij. Maar waar bouwen we die? Buiten of binnen de stad? Er woedt al jaren een verhitte discussie over. ‘Ik vind dat we het aan de mensen zelf moeten overlaten,’ zegt dijkgraaf, voormalig PvdA-staatssecretaris en hoogleraar gebiedsontwikkeling Co Verdaas. ‘Volgens mijn gegevens wil een derde in de stad wonen, een derde net buiten de stad en een derde landelijk. Van alles wat dus. We ontkomen er niet aan om buiten de stadsgrenzen te bouwen. Natuur en goede landbouwgrond zonderen we uit, maar langs de radialen A2, A12, A28 zijn nog voldoende hectares te vinden voor zeker 700.000 nieuwe woningen.’
Van Broeck gruwelt ervan. ‘Vroeger lachte Nederland Vlaanderen uit om ons chaotisch volgebouwde landschap. Het klopt dat jullie ooit zuinig waren op de open ruimte, maar dat is in korte tijd omgeslagen. Nu stampen jullie hele spooksteden uit de polder. Ik was eens in Lelystad, verschrikkelijk. Geen kat op straat. Jullie asfalteren alles de verdommenis in.’ Volgens Van Broeck maken Nederlanders zich veel te druk om de woningnood. ‘Maak je liever druk om de vernietiging van het ecosysteem. Uitbreiden in de regio stoot twintig keer meer broeikasgas uit dan inbreien in de stad. De opwarming van de aarde wordt veroorzaakt door mensen die buiten de stadscentra wonen. Buitengebied leegmaken dus, landbouwgrond vrij maken. De natuur wordt een reservaat.’
Zijn voor die miljoen woningen wel genoeg meters binnen de ring te vinden? ‘Dat getal is zwaar overdreven,’ zegt Van Broeck. ‘De bevolkingsgroei begint over een paar jaar al af te vlakken. Laten we beginnen met leegstaande kantoren en winkelpanden te transformeren en restkavels te bebouwen. Niks geen tiny houses in open veldjes meer, alleen nog stedelijke tegenhangers: micro-appartementen in torenhoge flats. Zelfvoorzienend, stadjes op zichzelf.’
De helft van de woningvraag kan volgens cijfers van de Brinkgroep worden opgelost door binnen de stadsgrenzen te verdichten. Dus daar maar eens mee starten? Verdaas denkt niet dat mensen dit willen. ‘Geen Hongkong of Singapore. Onleefbaar. Er wordt altijd op neergekeken, maar mensen willen gewoon een rijtjeshuis met tuintje in een vinexachtige wijk in de open ruimte.’
Dat zit er niet meer in, zegt Van Broeck. ‘Mensen moeten hun woonwensen bijstellen en snel ook. In een eeuw tijd zijn we van 8 naar 65 vierkante meter per persoon gegaan. Altijd almaar groter wonen. Dat gaat niet langer meer. De tijd is op. We draaien het om. Niet meer vierkante meters bouwgrond voor mensen, maar meer mensen per bestaande vierkante meter.’
Als Vlaams Bouwmeester zette Van Broeck zich achter de ‘betonstop’, die in zijn land veel stof deed opwaaien en onlangs toch is ingevoerd. Per decreet alleen nog stadinwaarts bouwen, werkt het? ‘Natuurlijk werkt het. Maar het is slechts een begin. Een bewustwording. Zo gaan we ook stoppen met vrijstaand bouwen. Villa’s doen we niet meer aan. Wil je per se landelijk? Dat kan alleen nog in verdichte dorpjes, compacte microstadjes. Maar niets meer ertussenin. Iets ertussenin betekent dat we nog meer bodem gaan bedekken met asfalt. Woon-werkverkeer kost ons nu al jaarlijks miljarden euro’s aan files. Om dat in te zien hoef je geen groene te zijn. Elke dag anderhalf uur in de file kost ons echtscheidingen en obesitas. Leaseauto’s worden dus ook verboden, in ruil krijgen mensen een salariswoning. Telewerken wordt toch de standaard.’
Kunnen we van mensen vragen dat ze ophokken? ‘Iets anders is onverantwoord. Jij laat je kind toch ook geen fikkie stoken in een droog bos?’
In onze stad
Hoe ziet de stad van 2041 eruit? Een menselijke bio-industrie? Ter hoogte van metropool Randstad duiken we omlaag, vliegen door de straten. Tussen de volwassen bomen, dicht struikgewas en publieke, schaduwrijke terrassen bovenop daken van torens en parkeergarages vallen de gestapelde en volgepakte woningen niet op. Klimplanten woekeren langs spankabels, gevels, nestkasten. De binnenstad is autovrij. Fietsers op meanderende lanen zijn te gast op door voetgangers gedomineerde woonerven en in verwilderde parken, de koelelementen van de stad. Om de stad nog meer te wapenen tegen hitte en wateroverlast door klimaatopwarming zijn overal klinkers en tegels uitgebroken. Op waterdoorlatende pleintjes mag het gras hoog groeien, in vochtige draslandjes en rond stadsriviertjes krioelt het van de biodiversiteit. In gloeiendhete zomers is de temperatuur hier lager dan op het open land.
‘En dan heb je ook nog eens alles direct om de hoek: voorzieningen, ziekenhuizen, winkels, scholen, cultuur,’ zegt Van Broeck. ‘In 2041 is het in de stad aangenamer wonen dan erbuiten.’ Maar gaat het onderling niet mis, met zoveel mensen op elkaar? We zien het niet, maar achter het sociale, groene paradijs gaat nog een wereld schuil. Overal zijn sensoren en camera’s in gestopt. Ze meten drukte, pollenpieken, luchtverontreiniging, vuilcontainers, doorstroom in het riool en het gedrag van verkeersdeelnemers. In controlekamers zetten algoritmes de verzamelde data om, bewoners lezen handelingsmogelijkheden af van horloges en passen hun gedrag aan. Ze melden zelf een gat in het wegdek en andere onregelmatigheden. Digitale privacyschendingen door de overheid? Helaas zijn ze aan de orde van de dag. Er blijft nog veel te verbeteren. Het is een proeftuin, waarin we samen dingen uitproberen en samen zorgen voor veiligheid. ‘Stedelingen gaan weer dromen en weer zelf doen,’ zegt Van Broeck.
In ons huis
We dringen dieper een woonwijk uit 2041 binnen. Hoe wonen we? ‘Flexwoningen, zelfbouwgroepen, meer-generatiewijkjes. Woonconcepten om uit te kiezen te over,’ zegt hoogleraar Housing Institutions & Governance Marja Elsinga. ‘Maar eerst moeten we één ding goed beseffen. Dankzij veel overheidssteun zijn we altijd almaar groter wonen. Dat gaat in elk geval niet meer.’ Net als Van Broeck plaatst ze vraagtekens bij de bouwopgave van een miljoen woningen. Het is het vertrekpunt van 1M Homes, haar project op de faculteit Bouwkunde van de TU Delft. ‘Het gaat niet alleen om bouwen, maar vooral om het beter benutten van bestaande gebouwen en aanpassing van het systeem van regels en wetten om wonen betaalbaar te houden. Neem de spartaanse portocabins voor starters, studenten en statushouders op braakliggende plekken. De hapsnap oplossingen van 2021. De nood is nu hoog, gemeenten komen ermee weg. Stapelbaar, verplaatsbaar, maar is het vervaardigd van circulair materiaal? Heeft het een minimum aan comfort? Is dit van een kwaliteit die we acceptabel vinden?’
Of neem het scheef wonen. Ouderen die volgens het CBS 140 m2 bezet houden, jonge gezinnen op 35 m2. Beide groepen zitten nu muurvast. Verhuismakelaars verleiden senioren nu al om hun plek vrij te maken en door te stromen naar knarrenhofjes, aantrekkelijke woonarrangementen met gezelschap, zorg en gedeelde voorzieningen. ‘Maar nog beter is: ouderen en jongeren die samen woonvormen aangaan, gemeenschapjes waar mensen naar elkaar omkijken,’ zegt Elsinga. ‘Dit vraagt krachtige regie van een minister van Volkshuisvesting, zoals we dat vroeger hadden, waarbij we goed kijken naar wat mensen willen. Gun de laatste meters in elk geval niet aan op de korte termijn gerichte projectontwikkelaars. Dan krijg je weer dure appartementengebouwen. Bouw strategisch, faciliteer initiatieven en bevorder flexibel wonen.’
Strategisch bouwen komt in de praktijk neer op ‘open bouwen’. Een idee uit de jaren zestig, van de Nederlandse architect John Habraken. Grote, vaste dragers van beton, de inbouw is flexibel. Op veel plekken gaan we dus dezelfde stijlen tegenkomen, maar zolang de bouw van hoogwaardige architectonische kwaliteit is en steeds anders wordt ingevuld, verveelt het niet. Studio’s kunnen eenvoudig worden gedemonteerd en elders weer opgebouwd, door een wand te verplaatsen kunnen appartementen worden gesplitst of samengevoegd, van buiten maak je binnen en andersom. In welke levensfase je ook zit, je hoeft niet meer te verbouwen of te verhuizen, want je huis verandert met je mee.
‘Wonen,’ zegt Elsinga, ‘is een levenslang grondrecht. We moeten af van de woning als speculatieobject. In een land waarin iedereen meedoet is wonen een stabiele lange termijn investering. Echt iets voor pensioenfondsen dus. Vooral voor mijn pensioenfonds ABP. Op je oude dag heb je niet alleen recht op pensioen, maar ook op een waardevol leven in een omgeving die bij je past.’
In het stadse wooncomplex van 2041 wekken we samen energie op en bergen we samen overtollig water. Niemand heeft meer een eigen tuin, wel verbouwen we in verticale moestuinen onze eigen groente en kruiden en ontmoeten buurtgenoten elkaar in talloze, met elkaar verbonden parkjes.
En als we liever op onszelf zijn? Ons willen terugtrekken in het huis van de toekomst, waar de Chriet Titulaers ons nu lekker mee maken? In onze keuken waar de koffiemachine al pruttelt als de wekker gaat, de koelkast ons een boodschappenlijstje stuurt en waar een machine voedsel 3D print? De badkamer die onze gezondheid checkt, het toilet dat urine analyseert, de tandenborstel die conclusies deelt met de tandarts? Van Broeck denkt dat we het, tegen die tijd, belangrijker vinden dat onze douche 100% water hergebruikt. Dat onze spullen van schimmels zijn gemaakt en op de composthoop kunnen. Dat ons wooncomplex is voorzien van een feestzaal waar kinderen de hele klas kunnen uitnodigen en van een knutselhoek met professioneel gereedschap. ‘Het egoïsme is weg. Mijn buur mag niet hoger bouwen? Mijn zon mag niet verdwijnen? Dicht op elkaar in de stad wonen betekent: elkaar gelukkig maken. We moeten wel.’
***
4. Hoe sociaal zijn we nog in 2041?
Houden we in 2041 nog een beetje rekening met een ander? Of is tegen die tijd de individualisering zover gevorderd, zijn we zover op onszelf teruggeworpen, dat we voor een naaste niets meer over hebben?
Eerst iets over die individualisering. Het klopt dat Nederlanders steeds meer hun eigen gang gaan. Zo neemt volgens het CBS al jaren het aantal personen per huishouden af. Ook leven we in meer losse verbanden samen. Dit heeft diverse oorzaken. Voordat we aan een relatie beginnen, wonen we langer alleen. Eerst eens goed rondkijken, voordat we ons aan een ander binden. Als we dan toch aan een relatie beginnen, blijven we financieel graag zelfstandig. En als we uit elkaar gaan, of als onze partner sterft, blijven we opnieuw langer alleen, voordat we ons hart misschien nog eens verpanden. Maar hier staat tegenover dat tieners en twintigers later uit huis gaan. En onder dertigers ziet het CBS de paarvorming juist weer toenemen. Zo neemt, al met al, de komende tien jaar de individualisering van ons huishouden nog even toe, maar daarna vlakt het af.
Maar zelfs als we in 2041 ons hele leven liever alleen blijven, zegt dat weinig over hoe sociaal we zijn. We zullen altijd blijven hunkeren naar menselijk contact, weet ook het CBS. We horen graag ergens bij. Al zal dit soms nieuwe vormen aannemen. Bij het onderhouden van contacten met familie en vrienden nemen we nu genoegen met vluchtig, digitaal contact. Maar tegelijk maken social media het makkelijker om nieuwe contacten te vinden en ons aan te sluiten bij mensen met dezelfde interesses. Verder zijn er geen tekenen dat het lidmaatschap van de (sport)vereniging sterk afneemt. En traditionele instituties als het huwelijk en de kerk nemen in belang wel iets af, maar slechts gestaag.
Solidair zijn
Maar watissociaal zijn eigenlijk? Is dat af en toe borrelen met een vriendenclub? Of is dat ook solidair zijn met een ander? Iets over hebben voor die ander, zonder dat je er zelf beter van wordt? Bestaat er in 2041 nog zoiets als solidariteit tussen rijk en arm, oud en jong, dik en dun, ziek en gezond, man en vrouw, mens en dier, Nederlander en nieuwkomer, nu en dan, hier en elders?
In de media lezen we over groeiend onbegrip. Over groepen die scherper tegenover elkaar staan. Wordt het straks ieder voor zich en schreeuwerds voor ons allen? Sinds het uitbreken van de coronacrisis, en vooral in tijden van de lockdown, vinden we het volgens het SCP soms moeilijk om over de grenzen van het eigen belang heen te kijken. Neem het vrijwilligerswerk bij het buurthuis of op de sportclub. In Europa liepen we hierin lang voorop, met dertig procent van de Nederlanders actief als vrijwilliger. Middenin de lockdown geeft de helft ervan aan er veel minder aan toe te komen. En verleende voorheen maar liefst 25 procent van ons als mantelzorger of taalbuddy hulp? Omdat we afstand moeten houden, is ook die groep kleiner geworden. Het aantal mensen dat meedoet aan demonstraties of zich verbindt aan bewegingen is wel toegenomen. De vraag is of we dit uit lotsverbondenheid met behoeftigen doen, of uit eigen belang.
Neemt onze bereidheid om belangeloos iets voor een ander te doen af? Volgens het SCP ervaren we wel meer verharding in de maatschappij, maar vooralsnog geen noemenswaardige achteruitgang in solidariteit.
En ook emeritus-hoogleraar sociale wetenschappen Trudie Knijn ziet het niet zo somber in. ‘We kunnen nu een aantal activiteiten voor anderen niet goed doen, maar we lijken ons nog wel bewust van mensen met noden. Eenzame ouderen, ongedocumenteerden, kwetsbare jongeren. Een liefdadigheidsinstelling als de Voedselbank draait al de hele crisis lang op volle toeren.’
Solidair met wie?
Alvast ter geruststelling: hoe op onszelf gericht we in 2041 ook zijn, er zal altijd zoiets bestaan als ‘passieve solidariteit’. We betalen met zijn allen belasting.
Met belasting kan de overheid ook tijdens een nieuwe pandemie weer steunpakketten samenstellen en met lockdowns solidariteit afdwingen. En zelfs als nieuwe plagen uitblijven, zal de staat welvaart blijven herverdelen.
De vraag is alleen: wie krijgt dan wat? ‘In een rijk land als Nederland is de bevolking van oudsher voorstander van sociale bescherming voor ouderen, meer dan voor zieken en mensen met een beperking,’ weet hoogleraar Sociaal Beleid aan de Universiteit van Leuven Wim van Oorschot. Hij houdt zich bezig met de vraag: wie heeft in onze ogen waar recht op? Volgens hem zijn onze gevoelens van solidariteit voor werklozen nog wat lager dan voor zieken en mensen met een beperking. Voor armen nog weer wat lager en voor immigranten nog lager.
Van Oorschot wil zeggen: niet elke behoeftige kan rekenen op dezelfde mate van solidariteit. Voor de wet is iedereen gelijk, maar als het gaat om de aanspraak die men maakt op regelingen of de steun die men ervaart vanuit instellingen of maatschappij is de een gelijker dan de ander. Weduwen meer gelijk dan gescheiden vrouwen, gescheiden moeders meer gelijk dan gescheiden vaders, mensen met een vast contract meer dan flexwerkers, gezinnen meer dan alleenstaanden. ‘Onze bereidheid om een ander te helpen hangt af van ons beeld van die ander. En of we ons met de noden van die persoon kunnen identificeren.’
We beoordelen de ‘hulpwaardigheid’ van een behoeftige op vijf criteria. Control, attitude, reciprocity, identityen need.‘CARIN,’ een begrip van Van Oorschot. We zijn eerder bereid de behoeftige te helpen als we vinden dat hij het niet aan zichzelf te danken heeft dat hij in behoeftige omstandigheden verkeert, als de behoeftige zich dankbaar opstelt in plaats van eisend, als de behoeftige iets terugdoet voor de ontvangen hulp, als we onszelf met de behoeftige kunnen identificeren en als we de mate van behoeftigheid denken te kunnen inschatten.
‘We zijn conditionele coöperatoren,’ zegt Van Oorschot. ‘We dragen ons rechtvaardig deel bij als we zien dat de ander dat ook doet.’
Hulpwaardigheid
Conditionele coöperatoren: ik krab jouw rug als jij de mijne krabt. Hoe bestendig is deze voorwaardelijke solidariteit? Want de laatste tijd staat zelfs onze solidariteit met ouderen onder druk. Als ouderen eisen stellen aan AOW en pensioen of een groot huis bezet houden ten koste van jonge gezinnen, zien we ze minder als ‘hulpwaardig’. Jongeren denken: die oudjes hebben het zo slecht niet. Ze verbrassen ons geld, tasten het fundament onder het pensioenstelsel aan. De ‘paradox van de herverdeling’, noemt de Amerikaanse socioloog Richard Coughlin dit. Is solidariteit als basis voor het pensioensysteem in 2041 nog stevig genoeg? En als we al voor ouderen minder solidariteit beginnen te voelen, wat blijft er dan over voor migranten? Is de welvaartsstaat alleen ‘voor ons’?
Lastige vragen. Ook daarom vertrouwen we in 2041 solidariteit nog graag aan de overheid toe. Zij regelt wel het toezicht op de rechten van kwetsbare medeburgers. Zij herverdeelt welvaart. Maar we moeten ervoor waken, waarschuwt Van Oorschot, dat we zo ook solidariteit ‘als waarde’ overdragen aan anonieme instanties. Aan overheden die tussen ‘schenker’ en ‘ontvanger’ in staan. Want terwijl bij de ‘ontvanger’ het gevoel van dankbaarheid verdwijnt, verdwijnt bij de ‘schenker’ zingeving. ‘Solidariteit uit gemeenschappelijke potjes kan op termijn de legitimiteit van de welvaartsstaat ondermijnen.’
De aanpakkers
Solidariteit, dat doen we dus samen. Sommigen van ons bewaken zelf actief solidariteit en nemen het sociaal initiatief. Sociaal initiatief zal er in dit land van buurthuizen en clubs altijd zijn. Lang voordat de meesten van ons de problemen van daklozen, vluchtelingen en thuisloze jongeren onderkenden, was er al de Voedselbank, Vluchtelingenwerk en Timon. Steeds weer storten tienduizenden Nederlanders zich op acties die het familiale of verenigingsbelang overstijgen.
Maar hoogleraar Grondslagen van het Maatschappelijk Werk Margo Trappenburg hoopt wel dat die aanpakkers het niet zijn verleerd, in de lockdown. Om haar zorgen te illustreren, neemt zij ons kort mee terug, naar andere tijden. Toen sociale initiatieven nog iets vanzelfsprekends waren, omdat we van de overheid niet zoveel verwachtten. ‘Vanaf de jaren tachtig is ons door de kabinetten Van Agt, Lubbers, Kok, Balkenende en Rutte ingeprent: ziek, zwak, misselijk? Werk, werk, werk. Bij een baas, niet in een sociale werkplaats.’ Werk werd toen herverdeeld, niet zozeer welvaart. ‘Ouderen werden aangemoedigd om de arbeidsmarkt te verlaten en plaats te maken voor jongeren. De pensioenleeftijd ging omhoog, ook uit solidariteit met jonge generaties. Verder stootte het rijk zorg en voorzieningen af naar gemeenten, en gemeenten naar burgers. Vrijwilligersbusjes ter vervanging van openbaar vervoer, burgers namen speeltuintjes over en adopteerden vuilnisbakken waar de stadsreiniging gaten liet vallen.’ Maar tijdens de lockdown, ziet Trappenburg, lijkt dit te zijn omgedraaid. ‘De boodschap van de overheid werd dat de meest sociale burger niemand besmet, zo min mogelijk onderneemt en thuis op de bank Netflix kijkt.’
Is na ruim een jaar op onze handen zitten de fut op, gooien we de handdoek in de ring? Wat is er na deze afgedwongen solidariteit nog over van solidariteit die uit onszelf voortkomt? Uit ons inlevingsvermogen en mededogen?
Solidariteit opnieuw uitvinden
Wat is nodig om solidariteit onder Nederlanders nieuw leven in te blazen? Hoe ziet solidariteit anno 2041 eruit? Meer zichtbaar maatschappelijk betrokken pensioenfondsen en andere, voorheen anonieme instellingen? Een sociale dienstplicht voor jongeren? Deelt de overheid kredietpunten en aftrekposten uit aan vrijwilligers? Of gaat het bedrijfsleven voorop lopen? Van sociale ondernemingen die ideaal en winst combineren? Of komt het uit onszelf, nu het vrijwilligersbestand vergrijst en onder jongeren vrijwilligerswerk minder vanzelfsprekend is? Gaan we elkaar op de socials beoordelen en liken? Gaan we in 2041 elkaars inzet monitoren? Slaat dit door naar sociale controle of dwang?
Trudie Knijn deed Europees vergelijkend onderzoek naar de motivatie van mensen om zich aan te sluiten bij een solidariteitsinitiatief en zag dat we het in Nederland al niet zo slecht doen. ‘Neem de Voedselbank. Het gaat de vrijwilliger daar én de eindgebruiker om het contact, om de uitwisseling. Het gevoel ergens bij te horen. Belangrijk is dus dat we een initiatiefnemer of vrijwilliger waarderen en bij dingen betrekken. Veel liefdadigheidsinstellingen stammen uit de jaren negentig, toen de overheid veel gaten liet vallen. Ze moesten het lang zonder steun stellen. Nu krijgen ze subsidie, maar in ruil moeten ze voldoen aan procedures. Top down-georganiseerde organisaties. Afgebakende taken, handjes moeten wapperen. Verkapte overheidsorganisaties. Dat kan mensen afstoten.’
Kunnen we iets leren van de sociale bewegingen waar we volgens het SCP nu zo warm voor lopen? Voorbeelden ervan hebben we de laatste tijd op tv veelvuldig voorbij zien komen. Viruswaanzin, boeren op trekkers. Boze mensen die voor zichzelf opkomen – maar ook vrolijk uitgedoste klimaatdemonstranten, Black Lives Matter en ontroerende solidariteitsacties voor verplegenden. Gaan we op weg naar 2041 solidariteit meer als een beweging organiseren? Dat zou goed kunnen, denkt Knijn. ‘Bewegingen streven naar impact, hun doel is een snelle, blijvende invloed op de maatschappij. Anders dan liefdadigheidsinstellingen zijn ze plat georganiseerd, bottom up.Er heerst meer democratie en meer vrijheid. Iedereen praat mee en elke bijdrage wordt gewaardeerd. Het raakt aan de kern van de sociale wezens die we altijd zullen zijn: we willen ergens bij horen.’
***
5. Hoe werken we in 2041?
Werken anno 2021: dat komt neer op negen tot vijf in een gebouw zitten en wachten. Tenminste, als we in tijden van een pandemie nog op kantoor mogen komen. Op kantoor denken we aan thuis en thuis verlangen we naar kantoor. Maar anno 2041, denkt de Amerikaanse futuroloog Thomas Frey, na nog twee ontwrichtende viruspandemieën, zijn de nu al vele leegstaande kantoren inmiddels verbouwd tot woningen. En omdat de overheid dan nog steeds, tot onze wanhoop, verlangt dat we thuis werken, aan de keukentafel met kinderen, hebben we daar volgens Frey een oplossing voor gevonden.
‘Tegen die tijd werken we vanuit een mobiel kantoor. Iedereen zijn rust en concentratie in zijn eigen, verbouwde camper. Een mobile workplacemet te verduisteren ramen en stabiel internet. Naar believen in te richten als werkplek, filmstudio, tattooshop, uitvalsbasis voor een razende reporter, lommerd, vruchtbaarheidskliniek of gewoon als een rijdend kantoortje voor een kenniswerker. Ons bureau op wielen is volgehangen met technologie en robotica, met wie we net zo gezellig bijpraten als met die collega bij het koffieapparaat. Algoritmen drijven ons voort door de dag, stippen-op-de-horizontellers houden ons als stappentellers gefocust op de doelen. Als bewegend billboard maken we reclame voor onze handel, we pikken een afspraak op voor een meet-up en zetten hem weer af voordat de volgende begint. Al vergaderen we vooral virtueel, met VR-lenzen die ons onderdompelen in een laboratorium in India of AR-brillen die een laag over de te verbouwen productiefaciliteit in China leggen.’
Tijdconfetti
Oké. Even een stapje terug. We proberen straks weer bij Frey aan te haken. We zullen zijn optimisme nog nodig hebben, want we duiken eerst met filosoof en digitale fitheidspionier Martijn Aslander in de vooruitzichten van in het bijzonder de kenniswerker. En die zijn niet florissant. ‘Over twintig jaar zal het gros van Nederland zichzelf aanduiden als kenniswerker,’ zegt Aslander. ‘Allemaal vergaren, verwerken, analyseren, clusteren en delen we de hele dag kennis. Maar dat doen we dan hopelijk wel iets slimmer dan nu.
Op dit moment werkt de kenniswerker alsof hij een lopendebandwerker is. Iemand die op één afgebakende werkdag zoveel productie oplevert. Hoewel hij zijn beste invallen onder de douche krijgt, verwachten we dat hij de hele dag naar een scherm kijkt, dwingen hem in feite een toneelstukje op te voeren.
Dat gaat volgens Aslander niet langer zo.
‘We zitten in hippe kantoortuinen met glijbanen, ooit opgedrongen door oude goeroes van “het nieuwe werken”. Funest voor onze concentratie. We worden de hele dag afgeleid door prikkels en praatjes en komen nergens aan toe. Neem onze werktijden. Twintig procent van ons is in de avond op zijn best, twintig procent functioneert juist ’s ochtends om zeven uur optimaal. Waarom dan elkaar afrekenen op vaste werktijden? Vinden we het gek dat zoveel mensen lijden aan stress en burn-outs, volksgezondheidsvijand nummer één?’
Hadden de jaren vijftig ons sowieso niet beloofd dat automatisering ons veel werk uit handen zou nemen? Waarom duurt het zolang voordat we onze dagen in ledigheid kunnen voortbrengen? ‘Simpel,’ zegt Aslander, ‘we staan al zeventig jaar stil. Zaten we destijds aan een bureau met wat laden, wat bakjes voor de post, een telefoon met een snoer en een typemachine? Nu tikken we nog steeds op een toetsenbord, met twee vingers, omdat we nooit blind hebben leren typen. Met tekstvervanging handige macro’s maken die ons veel tijd besparen? Nooit van gehoord. We gebruiken een vliegtuig om over de snelweg te rijden.’
Aslander heeft een studie gemaakt van de dwalingen van de kenniswerker. Volgens hem maken we de hele dag door documenten aan, sturen die naar twaalf anderen, die er wijzigingen in aanbrengen, waarna we de nieuwe versie apart opslaan. ‘We denken dat dit werken is. Eén telefoontje verder en we hebben een perspectief dat de laatste versie meteen waardeloos maakt. Tussen alle tijdconfetti door – mail checken, appen, tweeten, praatje – schuiven we papier rond en stoppen die tussen alle andere waan van de dag door weg in mapjes en submapjes, die allemaal op elkaar lijken. Overal verstoppen we stukjes informatie, zoals eekhoorns met eikeltjes doen. Maar… waar hebben we alles neergelegd? Ons ruimtelijk en ons visueel geheugen zijn de sterkst ontwikkelde vaardigheden van ons brein, maar er wordt geen beroep op gedaan.’
Aslanders punt: we zijn de bedoeling van werk vergeten. We verwarren het met een vaste baan van vijftien jaar lang hetzelfde trucje doen. Oké, we netwerken meer dan vroeger en we vergaderen nu staand en we scrummen agile. ‘Maar wat levert dat op als we niet á la minute bij de juiste informatie kunnen? Een kwart van onze energie gaat op aan denken. Zonde om dat te besteden aan het opsporen van die ene waarneming, dat gouden ideetje dat je van de week in een mailtje aan jezelf stuurde. Of zit het toch in een notitie-app, tussen al die andere brokjes micronotities, waar we niet meer naar om kijken?’
Als we geld op de bank zetten, zegt Aslander, groeit ons monetair kapitaal. Logisch toch? Maar ons informatiekapitaal stoppen we in een oude sok en verstoppen die sok onder het matras, zodat niemand erbij kan, wijzelf ook niet. ‘Ons informatiekapitaal is niet liquide. Intussen neemt de hoeveelheid informatie die dagelijks op ons afkomt razendsnel toe. We moeten informatie dus slimmer verwerken. Maar die vaardigheid leren we niet op school en ook niet in organisaties. Als kenniswerken een ambacht is, hebben maar weinigen dat onder de knie. De meesten doen maar wat. Wat zou Darwin zeggen? Wie van ons heeft zich op tijd aangepast aan de dynamiek van 2041 en overleeft tussen de concurrentie? Ik denk dat de snelheid en het gemak waarmee je voor anderen van waarde bent je succes zal bepalen. Wees zuinig op je informatiekapitaal en op je sociaal kapitaal, zodat je minder afhankelijk bent van monetair kapitaal.’
Intussen bereiden onze werkgevers zich voor op de digitale toekomst door zich te verdiepen in AI, Big Data, blockchain. Spannende ontwikkelingen, vindt ook Aslander, maar zinloos als werknemers nog niet eens de finesses kennen van Outlook of Excell. ‘We zijn niet digitaal fit. Het gaat al mis met de tools waar we nu mee werken: een Ikeasetje IBUS-sleutels om een heel huis mee te bouwen. Als je vanuit de toekomst naar ons werkgereedschap kijkt, vallen de meeste tools af. Tools moeten informatie opslaan, doorzoekbaar, sorteerbaar, ordenbaar, herordenbaar en meta-dateerbaar maken en deelbaar zijn. Workflowy, Roam, Notion, Obsidian, Miro: er is nu al een ware text-renaissance gaande. Je kunt er een tweede, digitale brein mee vormen. Zelf werk ik met Evernote. Met een superscanner heb ik alles in huis gescand, 93.000 notities in totaal. Zelfs mijn zwemdiploma of die ene taxibon uit 1989 heb ik in één seconde gevonden.’
Welkom in ‘de nieuwe werk-werkelijkheid’. Pas als we de basis op orde hebben en voldoen aan een minimale digitale hygiëne, als we altijd en overal onmiddellijk bij kunnen en kennis en connecties paraat hebben – dán komen we toe aan de vaardigheden waarmee we ons kunnen onderscheiden. Nu en in 2041. ‘Kritisch denken, creativiteit, ondernemen, communiceren, samenwerken,’ zegt Aslander. ‘Dan pas ben je de oplossing voor iemands probleem. Dan scoor je in de elevator pitch, in de boardroom, op een verjaardagsfeestje.’
Gemicromanaged
Fijn voor mensen met hoogwaardig werk aan de top, maar wat doet automatisering met gewone banen in 2041? In 1867 voorspelde Karl Marx dathet belang van de factor laagwaardig arbeid steeds verder afneemt. Kort erop deelde in de automobielfabriek van Henry Ford ingenieur Frederick Taylor werk aan de lopende band op in afzonderlijke, eindeloos te herhalen taakjes, net zolang tot mensen zich afvroegen of ze nog een baan hadden. En terwijl in 2021 de automatisering verdergaat waar de industrialisering is opgehouden, en we in callcenters of als maaltijdbezorger nog steeds door technologie worden gemicromanaged, ervaart één op de vier mensen zijn baan als nutteloos en betekenisloos. Het grootste gedeelte van onze beroepsbevolking is al niet meer in loondienst. 21 procent van alle werkzaamheden wordt door machines verricht, in 2025 is dit al tot boven de vijftig procent gestegen. Probeerde Taylor van ons een robot te maken? Nu vrezen we dat robots ons werk gaan afpakken.
Wat is werk eigenlijk? ‘Werk,’ zei de filosoof Voltaire, ‘redt een mens van de drie grote kwaden: verveling, zonde en verlangen.’ Lang zagen we werken als een christelijke plicht: in het zweet des aanschijns verdienden we ons brood. Nu zien we werken meer als een plicht aan onszelf – we willen ons ontplooien. We halen betekenis uit inspanningen, genieten van het klaren van een klus. Wat laten de robots daarvan over in 2041? Is het beetje werk dat er dan nog is iets ‘voor ernaast’? Verdienen we plichtmatig onze centen, om onze tijd verder te verlummelen met filosoferen en de kunsten, zoals de oude Grieken deden?
‘Taak voor taak automatiseren we onze banen ons bestaan uit,’ ziet ook Thomas Frey. ‘Dus hebben we straks nog onze baan? Natuurlijk! Alleen niet die baan. In tegenstelling tot wat we vrezen of wensdromen wacht ons een tijdperk van super-werkgelegenheid.’ En dat niet alleen: Frey denkt dat robots ons werk juist leuker gaan maken. ‘Rotklusjes als riolen schoonmaken of wc’s schrobben nemen ze van ons over, maar in de meeste andere banen werken we als gelijken met ze samen. Waarom ik dat denk? Er komt onvoorstelbaar veel innovatieve technologie aan. Daaruit ontstaan honderdduizenden micro-industrieën, met werk voor honderden miljoenen mensen die het leven opnieuw gaan vormgeven.’
Bovendien zien we in 2041 een herwaardering van oude beroepen, denkt Frey. ‘De leraar, de coach, de journalist: dat zijn de vitale beroepen van straks. Als in de informatiemaatschappij alle antwoorden beschikbaar zijn, wordt het stellen van vragen essentieel. Dan gaat het er meer dan ooit om dat we dingen uitproberen, klooien, falen, reflecteren en blijven oefenen. Dingen die een robot niet zo goed kan, maar wij wel. In welke beroepen dat gebeurt? In de journalistiek zijn we naast de robot-factchecker nog steeds aan het werk als razende reporter of als briljante nieuwsduider. Maar er zijn ook datadetectives en dataethici. Robotpersoonlijkheidstrainers en drone-verkeersregelaars. AI-accountants, 3D-huizenbouwers, cryptovaluta-toezichthouders, sensoren-troubleshooters, ruimtevaartimpact-regelaars, asteroïde-mijnbouwers, gen-therapeuten, mixed reality-coaches, kweekvleesontwerpers. En ja, er zal ook veel werk zijn voor interieur ontwerpers – voor onze mobiele werkcamper.’
***
6. Hoe besteden we onze vrije tijd in 2041?
Wist je dat van de 112 uur die we per week wakker zijn, maar liefst 44 uur aan vrije tijd hebben? Dat klinkt als een zee van tijd om erop uit trekken en spontaan met vrienden leuke dingen te doen. De paden op, de lanen in. Maar als we kijken hoe we die vrije tijd in de praktijk invullen, los van liggen op de bank en naar het plafond staren, tekent zich een nogal vastgeroest patroon af.
Volgens het Sociaal Plan Bureau gaat veertig procent op aan ‘mediagebruik’, dertig aan ‘ontspanning’, twintig aan ‘sociale contacten’, de rest soms aan ‘vrijwilligerswerk’. ‘En behalve ons mediagebruik beperken we ook nog eens alles strikt tot het weekend, want door-de-week is voor het werk,’ zegt hoogleraar vrijetijdsstudies in Tilburg Greg Richards. ‘De structuur die we aan ons leven geven is al vijftig jaar hetzelfde.’ Zou dat in 2041 nog steeds zo zijn?
‘In 2041 zal alles vervloeien,’ denkt Peter van der Aalst, docent Leisure & Events bij Breda University of Applied Sciences. Volgens hem verhullen de cijfers van het SCP een dynamiek in onze vrije tijd die al langer gaande is. ‘Alles loopt al door elkaar. Konden we ons twintig jaar geleden voorstellen dat we met een computertje op schoot vanuit de trein contact met de hele wereld hielden, ter plekke zelf een vakantie aan het regelen waren, gebaseerd op de mening van heel veel andere mensen van over de hele wereld? Futuristisch? Nu noemen we het gewoon een smartphone en heeft onze oma van tachtig er ook één.’
Mix-up van vrije tijd en werk
Niet alleen onze vrijetijdsbestedingen vervloeien, ook onze werktijden en vrijetijdsbestedingen gaan dat doen. Kunnen we ze in 2041 nog wel van elkaar onderscheiden? Lopen we met een AR-bril op ergens daarbuiten virtueel te scrummen met collega’s, terwijl we eigenlijk thuis op de bank in onze onderbroek pim-pam-pet spelen met onze kinderen? ‘Het wordt steeds lastiger ons los te koppelen van ons werk,’ zegt hoogleraar vrije tijd en toerisme Marcel Bastiaansen. ‘Daardoor raakt onze vrije tijd steeds verder gefragmenteerd: splinters die we ook niet meer ervaren als vrije tijd. Mogelijk neemt in de toekomst de hoeveelheid vrije tijd nog verder toe, maar de kwaliteit niet per se.’
Is het ook mogelijk dat de mix-up van minder werk en meer vrije tijd ertoe leidt dat we ons werk meer gaan zien als iets ernaast, als een hobby? ‘Dat is vrees ik alleen weggelegd voor de creatieve beroepen, waarin we nu ook al veel autonomie ervaren,’ zegt Van der Aalst. ‘De digitale nomaden, die vanuit een zonnig oord of een vakantiehuisje in Drenthe hun communicatieadviezen verzorgen.’ Of krijgen ook de eenvoudige beroepen meer vrije invulling van hun ambacht? De kunstenaar-stukadoor, de schoonmaker die ook bloemen schikt en het huis anders decoreert? Of andersom: wordt amateurisme en onbezoldigd vrijwilligerswerk in de toekomst vergoed? De laatste padden overzetten, de laatste vlinders tellen… Volgens het SCP willen we toch minder van onze vrije tijd online gamend doorbrengen? We zeggen althans meer fysiek contact met onze naasten te willen ervaren en meer vrijwilligerswerk te willen doen.
‘Zeggen is iets anders dan doen,’ weet Bastiaansen. ‘Ik denk wel dat we ons steeds meer bewust gaan worden van wat we allemaal om ons heen laten liggen.’ Van der Aalst wijst erop dat een belangrijk aspect van online gamen nu al bestaat uit het opbouwen en onderhouden van sociale contacten. ‘Vaak internationaal, wereldwijd. En wie zit er niet in diverse Whatsapp-groepen voor familie, vrienden, collega’s, communities voor specifieke interessegebieden? Die organiseren vaak ook ontmoetingen in het echte leven. Ons sociaal contact neemt alleen maar toe. Al kan het soms als vluchtig worden ervaren.’
In het jaar 2000 schreef de Amerikaanse hoogleraar Robert N. Putnam het boek Bowling Alone: The Collapse of American Community. Hoewel het online leven toen nog primitief was, zag hij hoe onze sociale structuren steeds verder uiteen vielen, hoe steeds minder mensen naar elkaar omkeken. Maar in 2016, toen de internetrevolutie zich al voltrok, schreef hij er een extra hoofdstuk aan vast, waarin hij hoopvol de vele initiatieven beschreef die hij ineens zag opkomen. Hoe kleine gemeenschappen oude vormen van vrijwilligerswerk en sociaal activisme opnieuw uitvinden. Mede geholpen door onze smartphone.
Zetten sportverenigingen en volkstuinen sociale media al slim in? ‘Dat kan nog wel beter,’ zegt Van der Aalst. ‘Old skoolclubs hebben nog altijd de grootste moeite om vrijwilligers of leden aan zich te binden. Als ze er in 2041 nog willen zijn, moeten bestuurders en bonzen de hiërarchische aanpak laten varen, waarbij ze verwachten dat vrijwilligers de handjes leveren. In tijden van corona bewijzen de sportscholen het al beter te begrijpen. Ze bieden online trainingen en programma’s op maat. Maar je ledenbestand, of liever gezegd je community, gedijt pas echt goed in een los-vast binding, zoals we dat bij urban culture & sports zien. Daar geldt het adagium “each one teach one”.Iedereen is leraar en leerling, trainer en speler, in een open cultuur waarbij men elkaar respecteert en de ruimte geeft om zelf events op te zetten en te promoten. In onze vrije tijd willen we niet meer alleen passief iets beleven. We willen beleven door actief zelf iets toe te voegen, te leren, veranderen, verbeteren, betekenis te hebben.’
Het nieuwe hedonisme
Daar is eindelijk dat woord weer. Beleven, de belevingseconomie. Lang niets van de belofte gehoord. Het klonk vooral in de toerisme-industrie. Maar wilden we tijdens daguitjes en op vakantie vooral geamuseerd worden, dingen beleven in de zin van ondergaan, nu is ook dat niet meer genoeg. In een variant willen we nu participeren, ons engageren. Iets positiefs bijdragen aan de lokale bevolking door streekproducten af te nemen. Schilderen in Griekenland, koken in Italië, koeien verzorgen op een opvang in Estland, zwerfhonden redden in Bulgarije, vluchtelingen helpen op Moria. ‘Een kleinschalige, maar snel groeiende vorm van toerisme,’ zegt Richards. ‘Omdat we het in onze dagelijkse, versnipperde vrije tijd te druk hebben met nog even snel de kinderen wegbrengen en andere sociale verplichtingen die even snel tussendoor moeten, maar tijdens de twee weken op vakantie nog te onrustig zijn om de hele dag op het strand niks te doen, mixen we luieren met leren, ontspanning met ontwikkeling.’
Zo krijgt ons hedonisme gezelschap van ‘eudemonisme’. Een hoger soort gelukzaligheid die – volgens de Griekse filosoof Aristoteles – alleen bereikt kan worden door daden die het welzijn van anderen bevorderen. ‘In de jaren zestig kwam het al in het toerisme op,’ weet Bastiaansen. ‘Daarna vlakte het af in de neoliberale ikke, ikke, ikke-tijden, maar nu komt het weer sterk opzetten.’
Een besef van de klimaatcatastrofe, de uitputting van de aarde en van verloedering van de buurt maakt dat meer mensen zich ergens voor willen inzetten, ziet ook Van der Aalst. ‘Het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe, mensen komen losser te staan van oude, maatschappelijke structuren. Als vanzelf gaan ze op zoek naar nieuwe betekenissen en verbintenissen. Dat kan in het klein, als buddy of mantelzorger, maar ook groepsgewijs, door samen zwerfvuil te rapen, vanuit bootjes plastic uit de grachten te vissen, de straat op te zoomeren. Het is minder ieder voor zich. We bezien dingen minder als consument, meer als burger. Maar we willen ook lol maken. Ik verwacht dat er steeds professioneler events omheen worden bedacht, muziek erbij, catering, scholing, wedstrijdelementen. Nederlanders en nieuwkomers aan elkaar koppelen, budgetten toekennen, hen uitdagen om vanuit diverse culturen samen aantrekkelijke concepten te ontwikkelen, de winnende concepten opschalen.’
Naar binnen keren
Om aan alle events en sociale druk te kunnen ontsnappen, zullen de vrijetijdswensen van anderen zich juist beperken tot niks doen. Naar binnen keren, dingen doen die niks kosten. Hoogstens een uurtje door de natuur wandelen, zoals we in coronatijden massaal zijn gaan doen. Maar Bastiaansen denkt niet dat die influx in de natuur een blijvertje is. ‘Anderhalf jaar lockdown is niet genoeg om natuurbeleving diep in ons systeem te laten nestelen. Zodra de meubelboulevards en attractieparken opengaan, lopen de bossen weer leeg.’
Richards denkt van niet. Hij wijst op de sterk afgenomen ‘sociale legitimiteit’ van vliegvakanties. ‘Vliegen is het nieuwe roken. En na Barcelona en Amsterdam zullen ook andere populaire steden toeristen gaan weren. Op staycation dus, de binnenlanden ontdekken.’ Maar dat kost dus natuur. Wordt natuur een reservaat om haar te beschermen tegen de meutes? ‘Eigenlijk hebben we helemaal geen natuur. Geen oerbossen of rotspartijen. In Nederland maken we natuur, zoals de Oostvaardersplassen. Al zijn die niet voor publiek toegankelijk. Ik kan me voorstellen dat Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten rond onze mooiste bossen een hek gaan zetten en entree gaan heffen.’
Net als bij het Safaripark rijden we in muisstille golfkarretjes over een parcours door verwilderde akkers en aan de natuur teruggeven weilanden, waar weer wolven en beren rondlopen. Met een veiligheidsvestje aan dat ze op afstand houdt… Of is dat niet nodig, accepteren we dat veel ervaringen niet meer echt zijn en nemen we genoegen met onze VR-brillen, veilig thuis op de bank?
‘China heeft al een virtuele dierentuin, Guangzhou Zoological Garden,’ zegt Van der Aalst. ‘Ik verwacht dat we dit meer gaan zien als we dieren niet meer in kooien willen houden, zoals we dat ook niet meer in het circus toestaan.’
Maar hoe virtueel het ook wordt, denkt Van der Aalst, we zullen onze vrijetijdservaringen altijd fysiek willen delen met anderen, in het echte leven. ‘De games, festivals, concerten en events lopen hierin voorop. Ze zijn nu al meer hybride van opzet, minder plaats en tijd gebonden. Ken je het jagen op virtuele Pokémons nog? Dat was al één voortdurende beleving. Meer dan alleen een livestream biedt metalfestival Roadburn in Tilburg nu een platform voor de trouwe bezoekers, die voor zeventig procent van buiten Nederland komen, zodat ze samen voorpret én napret beleven. De rapper Travis Scott verscheen als avatar in de game Fortnite voor een concertje van tien minuten, trok dertig miljoen gamers en verdiende zestien miljoen euro aan de verkoop van merchandise en fee. Daar moet hij anders twintig live shows voor doen.’
Verdienmodellen genoeg. Al snakken wij én de artiesten naar gewoon een liveoptreden. ‘Maar ook live zal het digitale zich vermengen met het echte,’ voorspelt Van der Aalst. ‘In Ziggo Dome staan we straks met zijn allen met een AR-bril op te kijken naar Michael Jackson of een andere dode artiest. Het “echt” allerlaatste concert van de Rolling Stones is niet meer iets unieks en eenmaligs. En omdat we door alle mogelijkheden beter weten waar er nog meer te beleven is, gaan we weer meer op pad, trekken er op uit. De paden op, de lanen in.’
***
