Het keiharde antwoord op Kojak
Vannacht droomde ik over minister van justitie en veiligheid Ferd Grapperhaus. Ik zat aan een tafeltje op een terras aan Het Plein. Ineens schoof hij aan. Ferdinand B.J. Grapperhaus. Zomaar, op minder dan een halve meter afstand. De J. Edgar Hoover van de heksenjacht op dierenrechtenactivisten. De Beul van Kamp Boxtel. Het keiharde antwoord op Kojak, een politieman met een heel wat minder zachte inborst dan Telly Savalas ooit neerzette.
Neerhangende mondhoeken. Kleine, verveeld starende ogen achter een stalen brilletje, dat om zijn hoofd klemde. Worstige vingers omvatten een bierviltje, hij tikte ermee op het tafelblad, kwam meteen ter zake. Hij was op zoek naar ‘een extremist’. Die had net vijf trucks van een eendenslachterij in de hens gezet. Wist ik soms wie het was? Ik schreef toch over die ‘figuren’?
Onder de tafel lag mijn plunjezak. Alles zat er nog in. Mijn overall, mijn bivakmuts. Ik kon de benzine ruiken. Weet je, ik had ook liever gezien dat het anders was gelopen. Ik ben vreedzaam, meestal, tot op een bepaald punt. Ik schrijf over het bevrijden van dieren, ja. Maar in de mogelijkheden die mijn droom bood, was dat schrijven kennelijk niet langer genoeg geweest. Ik had het gedaan. Een contact van me had me gevraagd om met hem mee te gaan, we gingen armzalige eenden uit een eendenhel bevrijden. Helaas waren de stallen van Duck To Bangkok in Ermelo een onneembare vesting gebleken – en toen hadden we in een opwelling twee jerrycans, een lap stof en wat sterretjes uit de auto gehaald.
Mijn contact hadden ze al opgepakt.
Ik wilde opstaan en wegrennen. Maar een blik op Ferd maakte dat ik me schikte in de situatie. Kale kop, vierkante kaaklijn. Hij leunde achterover, strekte zijn benen onder de tafel. De panden van zijn comfortabel vallende pak vielen los, het onkreukbare wit van zijn overhemd spande zich op. De lange, glanzende lap van zijn das lag gedrapeerd over het vleesschort.
Dan de overtuiging waarmee hij sprak. Prof. mr. dr., wist ik. Het nadrukkelijke, docerende. De beheersing. Beter: ingehouden woede. Maar daarbij kwam ook het inlevingsvermogen. Het menselijke. Hij had ‘meteen een bezoekje gebracht aan de arme eendenfokker’. Hij snapte de emoties van de man ‘zo goed’. Die man had het liefst die knaap, die Ferd dus al had gepakt, als een vale plukeend uit elkaar getrokken en in een krat gesmeten, opnieuw, en opnieuw, net zolang tot hij de naam van zijn handlanger noemde. Maar Ferd, kalm, had een hand op zijn schouder gelegd. Kiezen op elkaar nu, man. Verstand erbij houden. Lastig hoor, voor zo’n man op dit moment. Zijn levenswerk, in vlammen op. Als dank had de man hem een pekingeend in de hand gedrukt. Ferd op zijn beurt had dit kunnen waarderen. Hij was toevallig een groot vleesliefhebber.
Hij keek me nu recht aan, achter zijn brillenglaasjes lichtten zijn ogen op.
Ik knikte als verlamd met zijn woorden mee, tot zijn voorlopige tevredenheid, want hij ging door met zijn relaas vol onomstotelijkheden. Ik durfde mijn ogen niet te laten afdwalen. Het gaf me de gelegenheid zijn vlezige gezicht van dichtbij te bestuderen, en mijn theorie aan hem te toetsen. Ik kan namelijk aan mensen zien of ze veel dierlijke producten consumeren. Maar hoeveel verzadigde vetten zich ook rond Ferds halslijn en maagstreek hadden vastgezet, hoeveel LDL-cholesterol zich ook in zijn bloed moest ophopen, het deed niets af aan zijn kracht, zijn onvermoeibaarheid. Door zijn hart en zijn vaten leek vloeibaar ijzer te stromen. Niks diabetes type 2, het machtige lichaam van Ferd logenstrafte alle claims van die zwakkelingen van de vega-beweging.
Als minister van veiligheid moest je dezer dagen sterk zijn. Duidelijk. De mensen die het nu moeilijk hadden, wilden je steun. Neem ook de varkenshouders. Laatst sprak hij de nationale vereniging van varkenshouders toe. Sinds de laffe bezetting van een grote varkensstal in Boxtel hadden die mensen het heel zwaar. Hij had ze willen geruststellen. De meeste mensen die zich bezighielden met stalbezettingen of andere extremistische acties, zei hij, waren ‘meelopers’. Als je die allemaal oppakte en ze een boete van drie honderd euro en twee weken voorwaardelijk oplegde, leerden ze deze geintjes snel af. Gingen er een paar toch door, dan mocht van hem ‘de hogedrukspuit erop’. En hun auto’s konden ‘op de platte kar’. Dan had hij namelijk de kentekens en wist hij wie het waren. Zo werkte het. Meestal. Want die ene rat van Ermelo, die kon hij maar niet te pakken krijgen.
Hij snoof. Loerde even onder de tafel. Hij kon hem ruiken, zei hij. Als hij hem te pakken kreeg, maakte hij een patatje van hem. Al liet hij dat natuurlijk verder keurig over aan het OM. Wel wilde hij zwaardere straffen voor ‘dierenextremisten’. Hij wilde deze ‘terroristen’, want dat waren het, ‘achter de tralies’ en anders ‘het land uit’. Desnoods ‘overlaadde hij ze met zoveel boetes dat ze alleen nog een krantenwijk konden lopen’. Nou, de varkenshouders hadden het een prachtig verhaal gevonden. Na afloop drukten ze hem als dank een kingsize varkensvleespakket in handen, een feestdoos met daarin zoveel gevacumeerde delen van varkens dat hij er ‘zijn ministerie een hele week van kon laten eten’. Dat varkensvleespakket, dat deed hem ‘echt’ wat. Hij had zijn blijdschap niet kunnen onderdrukken. Kijk, hij was ook maar een mens.
Al was hij toch vooral een leider.
Een sterke leider.
En een sterke leider had een vijand nodig.
Nou, die vijand had hij gevonden. En vrienden ook, veel vrienden.
‘Toch, vriend?’
Zijn dunne lippen lagen opgevouwen als een worm.
Ik knikte van ja. Ja, ja. Ik dacht nog aan Wopke, en aan Hugo, die andere CDA-topmannen, die zich warmliepen voor het CDA-leiderschap. Terwijl ze vochten om een afgekloven been, ging Ferd met een heel vleespakket heen.