Helden in een veewagen
Jeroen Siebelink
Tegenop gezien, toch gegaan, nog stil van. Een wake van de Save Movement bij dieren in de wachtrij voor de slacht. Water en wat liefde geven aan enkele van de dagelijks 45.000 varkens die in Nederland worden gedood.
Als een vlieg plak ik tegen de zijkant van de truck. Eén hand hangt in de tralies, de andere ligt stil tegen een warm, ademend lichaam. Een dier dat zoveel groter is dan ik. Ik ben eigenlijk maar een insect. Ik baad in de najaarszon die zij vangt, ik schuil in de schaduw van haar rossige haartjes. Stoor ik haar met mijn gekriebel? Ze verroert zich niet. Ze houdt haar gezicht voor mij verborgen.
Ik streel, fluister geruststellend bedoelde woorden, maar ze wil zich niet aan me tonen. Anders dan anderen in dit overvolle compartiment, die zich over haar heen proberen te wurmen en die met hun vochtige snuiten nieuwsgierig mijn kant op snuffelen, houdt zij haar achterwerk stug naar me toegekeerd.
Ze wil niets weten van het leven hierbuiten.
Het is maandag 3 oktober 2022, de dag voor Werelddierendag.
Ik zag hier tegenop. Met een brok in mijn keel reed ik naar deze plek toe, de reis duurde eindeloos. Ik moest onderweg twee keer stoppen voor een zenuwplas. Terwijl ik Boxtel naderde, passeerde ik steeds meer van die wagens.
Wie kent ze niet. Altijd die tekeningen van vrolijke varkentjes op de zijkant, hoe ze uitgelaten naar je zwaaien. Altijd weer die van andere weggebruikers begrip vragende tekst: live stock. En altijd weer, bij het inhalen, laat ik het gas los en werp ik een luchtzoen naar de passagiers. Maar een zoen is niet genoeg meer.
Niet voor een dier op weg naar het einde.
Iemand op Instagram zei dat ik een keer moest gaan. Het was echt mooi om te doen. Zinvol. Gewoon doen. Een beetje water geven, een beetje liefde.
Ik dacht: ik kan het niet.
Het levert me nachtmerries op.
Het gaat me nabij een depressie brengen.
Ik reed het industrieterrein op, volgde de borden van Vion, probeerde langs een eindeloos lang spandoek aan een hekwerk te kijken. In mijn ooghoeken las ik helaas toch nog de paaierige tekst.
Vion is trots op haar boeren.
Bij het passeren van een lange rij trucks op een driebaansoprit zag ik mensen.
Een twintigtal deelnemers aan de wake van de Save Movement kleefde aan de zijkant van een wagen. Ik parkeerde, liep het zijpad langs de rechter oprijstrook op, werd verwelkomd door een man in een oranje hesje achter een tafeltje. Hij noteerde mijn gegevens. Met een handtekening beloofde ik me aan de gedragsregels te houden. Hij gaf me een flesje water.
Dus nu sta ik hier. En ik heb er geen spijt van. Verder gaat er nog weinig door me heen. Alleen stilte. De enige twijfel die ik voel is of ik niet eens mijn hand van haar lijf moet halen. Wie ben ik om mijn hand op haar te leggen? Herinnert mijn hand haar aan de hand van de knecht die haar wegnam van haar moeder? Terwijl zij nog een laatste blik op haar moeder wierp, hoe haar moeder nog tussen de stangen lag ingeklemd? De hand die haar zwakke zusjes en broertjes tegen de muur euthanaseerde? De hand die één keer per dag voer in het betonnen hok zonder stro wierp en daarna het licht weer uitdeed? De hand die nog wel vaker terugkeerde, met klemmen, haken, spermaopvangzakken, inseminatiebeugels, pipetten met glijmiddel, afvulnaalden, schroefbanken, elektrische staartcoupeerders, knipmessen, snijtangen, slijptollen?
Tot slot met de peddel, waarmee ze deze wagen is ingejaagd?
Roerloos ligt ze met haar achterwerk in de voorste hoek van het compartiment gedrukt. Mankeert haar iets? Is ze kreupel? Een pijnlijk abces, dat haar verlamt? Of heeft ze gewoon last van de felle zon? Na zes maanden in een brandende nevel van ammoniak en verstikkende fijnstof verdragen haar ogen niets meer.
Haar snoet ligt zo ver mogelijk weggedrukt van het invallend licht. Mijn hand kroelt, mijn vergeefse woorden zweven boven haar. Geen kick.
Anders dan de anderen om haar heen lijkt ze zich niet meer af te vragen wat al die mensen hier staan te doen. En terwijl ik haar moet loslaten, omdat een man van Vion gebaart dat het genoeg is geweest, en terwijl ik achteruit deins, vraag ik mezelf ook niet meer af waarom ik hier sta. Gewoon, omdat het moet. Omdat het zinvol is. De wagen trekt op, ik doe nog een paar stappen achteruit en ik kijk, maar ik zie haar niet meer. Niemand zal haar ooit nog zien. En wat zijzelf allemaal ooit heeft gezien, neemt ze zometeen mee de loopband op. De gasput in, het bad met kookwater in, de slachtbank op.
Waar is nu de varkensboer.
Die zoveel van haar hield, als van zijn eigen bloedjes van kinderen.
Zijn levenswerk.
Vroeger was ik boos op de boer.
Nu vind ik hem alleen nog maar zielig.
Verder kan ik alleen naar mezelf kijken. Ik moest dit een keer doen. Niet als daad tégen de boer, maar vóór het dier. Eén keer slechts, om daarna nooit meer terug te hoeven keren, op een plek als deze. Maar dan had ik het in elk geval gedaan. En terwijl ik het besluit steeds voor me uitschoof, en terwijl ik wist dat ik er toch niet aan zou ontkomen, vroeg ik me af waarom. Moest ik soms iets goed maken? Omdat ik ooit vlees at, ooit dieren gebruikte? Was het tijd om uit de ivoren toren van mijn boekenschrijverij te klimmen? Moest ik eens dichterbij komen, met mijn voeten in de mest staan? Moest ik hier komen omdat ik mensen als die van Save bewonder, in mijn ogen helden, die elke week op plekken als deze staan? Om wat foto’s te maken en op Twitter aandacht voor hun beweging te vragen, in de hoop dat meer mensen zich aansluiten? Of moest ik het gewoon doen voor de dieren? Omdat het simpelweg goed is om te doen?
Terwijl de wagen opstoomt richting de fabriekspoort, zie ik dat er nog twee verdiepingen op zitten. In de wagen moeten zich honderdvijftig varkens bevinden. Van de in totaal 45.000 te slachten varkens per dag in Nederland neemt Vion er 22.000 voor haar rekening. Vandaag volgen nog ruim honderd van dit soort trucks. Zaten in de trucks honden of katten, dan was het land te klein. Morgen is het Werelddierendag. Ook dan: 45.000 varkens. Ook biologische. En koeien, geiten, schapen, kippen, eenden, kalkoenen, konijnen.
Bij elkaar 1,8 miljoen dieren. Elke dag opnieuw in Nederland.
Ook de dag na Werelddierendag.
Vissen niet meegerekend.
Op de openbare weg verderop heeft zich een file gevormd. In afwachting van verdere aanwijzingen valt de ene na de andere wagen zuchtend stil.
De man van Vion loopt de wagens tegemoet, zoekt een chauffeur die het geduld kan opbrengen om zijn wagen een half uurtje op de rechter strook te parkeren. Terwijl wij alvast onze flesjes bijvullen in een grote bak met water, door Vion ter beschikking is gesteld, schuift een welwillende chauffeur zijn wagen voor onze neus, springt kwiek uit de cabine, schuift alle luiken voor ons omhoog.
Eerst is er niks te zien.
Een moment lang biedt het doorkijkje zicht op de rijstroken erachter, op de vrachtwagens die hier geen zin in hebben en gauw achterlangs glippen.
En dan steken de eerste snoetjes boven de rand uit en word ik alweer meegezogen. Als een magneet worden we naar de wagen getrokken, helemaal tot aan de tralies. Al die warmte daarbinnen, al die mooie, nog heel even kloppende hartjes. Al gauw zijn alle plekjes aan de reling bezet. Het is een beetje zoals in de dierentuin. Het is ook bijzonder druk vandaag. Een tiental Duitsers is speciaal naar Boxtel gekomen. Bij Duitse fabrieken mag je niet zover het terrein op als hier, daar mag je niet eens bij de dieren komen. Met grote fabrieken als deze in Boxtel, of die andere grote in IJsselstein, zijn tenminste afspraken te maken.
Het is hier, op een bepaalde manier, zelfs beter dan in de dierentuin. Mag je in Blijdorp geen knipoog of kusje werpen naar een gorilla, dan mag je deze varkens zoveel water voeren als ze willen. Ideaal eigenlijk voor een bedrijfsuitje. Of een schoolreisje.
Twee dieren stoeien om de tuit van mijn flesje en kijken me daarbij vanonder hun rossige oogharen aan.
Vanonder een verre horizon, maar tegelijk van heel dichtbij.
Ogen waarin een twinkeling ligt.
Een lichtje dat me doet duizelen. Heb ik nu… contact?
Met half geloken ogen duwen ze met hun snuit tegen het flesje, knabbelen aan mijn hand.
Ze spelen met me… En ik, ik had alleen maar doodsangst verwacht. IJzingwekkend gegil. Ik was bang dat ik na deze dag nooit meer dezelfde persoon te zijn, omdat ik teveel zou hebben gezien. Dat ik teveel zou weten om nog van mijn onbezorgde leventje te kunnen genieten. Maar het is anders.
Natuurlijk zie ik angst, stress, pijn. Maar ik zie ook dat het fijn is om achter je grote oor te worden gekriebeld. Een behaagziek, gulzig dier kan niet stoppen met sabbelen en knabbelen aan het flesje. Een ander dier kruipt chagrijnig weg naar het donker, om door weer een ander dier te worden gebruikt als heerlijk hoofdkussen. Dit dier ligt met haar ogen dicht in de eerste en laatste straal zon van haar leven. Net mensen. Hoe dan ook personen, met persoonlijkheden.
Van achteruit het compartiment zie ik ook veel vragende blikken.
Wat doen al die mensen toch hier? Waarom kijken ze naar ons? Waarom proberen ze hun verdriet te verbergen? Willen ze ons opvrolijken of zo?
Ik sta nog altijd vastgeplakt tegen de zijkant van de wagen. Ik sta aan het venster van een dier dat er een trekspelletje van maakt, het lege flesje van me probeert over te nemen. En dan voel ik hoe mijn verdriet zich ineens als een klem vastzet op mijn gezicht. Het kan haar niet ontgaan, ze geeft meer rukjes aan de fles en dan gaat er iets stromen. Niet alleen in mij, niet alleen mijn tranen, maar ook iets tussen haar en mij. Zij met haar blik naar buiten, ik met mijn blik naar binnen. Het is bijna alsof zij mij een por geeft, alsof zij mij troost.
De wagen met haar erin trekt op. Ze legt het laatste deel van haar reis af, de route naar de gasput, waarin ze na eindeloze, zeer pijnlijke minuten in een wolk van CO2 hopelijk zo diep verdoofd is dat ze niets merkt van het kookwater dat haar borstelige haartjes zacht moet maken, de kettingen waaraan ze wordt opgetakeld, de messen die haar steken, de zagen die haar ontleden.
Een uniek persoon die in haar leven diep is gegaan, en die op dit moment nog veel dieper moet. Iemand die net nog tekenen van plezier toonde, van alles wat haar leven zo mooi had kunnen maken. Na een liefdeloos leven nam ze van een volslagen vreemdeling zo maar water aan. Zoals het eerste dier, uit een eerdere truck, na haar liefdeloze leven er juist voor koos om zich stil te houden.
Ik had contact met overlevers. Echte personen met veerkracht, vreugde, de moed om nog maar even door te ademen, ondanks alles wat ze is aangedaan.
Het is iets om verdrietig over te zijn. En ook iets om moed uit te putten. En ik kom hier terug, om weer even bij de ware helden van deze wereld te zijn.