De zinloze jacht op het muskusdier
‘Eerst verschepen we een dier van het ene naar het andere continent, dan laten we het dier los in de natuur, waarna we hem voor heel veel geld gaan proberen uit te roeien.’ Mijn toespraak op 28 februari 2020 in Amersfoort, bij de demonstratie van Animal Rights en Fauna4Life tegen het massaal verdrinken van muskusdieren, een zinloze, kostbare wreedheid.
Dus als ik het goed begrijp gingen we eerst helemaal met de boot naar Amerika om de musquash, zoals het muskusdier daar heet, te vangen, met kooien, en met stalen klemmen, zoals ze daar ook eekhoorns, stinkdieren en nertsen vangen, en vossen, bevers en wasberen, en lynxen, ocelots, wolven en grizzlyberen. Dat was in Amerika in het begin van de twintigste eeuw heel gewoon, nog steeds trouwens, en wij Europeanen keken op tegen het land van de onbegrensde mogelijkheden. Wat die pelsjagers daar allemaal voor moois deden met dieren, dat wilden wij ook wel.
Dus we lieten het muskusdier dagenlang vastzitten in een klem, we verdronken hem, of anders lieten we hem sterven van honger en dorst, tenzij het dier door zijn eigen vacht, vlees en bot heen knaagde en zijn pootje opofferde. Troffen we een dier nog levend aan, dan knuppelden we hem eerst een paar keer tegen een boom, zodat de vacht loskwam van het vlees en dan vilden we hem met onze blote handen. Maar toen dachten we: wat doen we hier toch moeilijk?
Dus we stopten een vrachtschip vol met muskusdieren, nertsen, wasberen, alles met een vacht, want we gingen ze fokken. Onze banken zagen in bisam, het bont van het muskusdier, een businessmodel. Overal in Europa bouwden we stallen, met lange rijen kooitjes, waarin we dieren vetmesten, doodknuppelden, electroduceerden.
Maar soms stond een kooi open en dan ontsnapte een muskusdier. Net als de Amerikaanse nerts trouwens, waar ik iets meer vanaf weet, de nerts speelt de hoofdrol in mijn boek Pels, maar net als de nerts wist het muskusdier zich prima te redden in de Europese natuur. En wat het muskusdier in de natuur uitspookte kon de bontboeren niet zoveel schelen, ze fokten meer dan genoeg van die beestjes, en ook jagers waren er blij mee, want zij hadden er weer een beestje bij om op te kunnen schieten.
Intussen lukte het ons maar niet er zo’n dikke vacht op te fokken als in het koude Alaska en Canada, en zo had bisam hier al gauw afgedaan als bont, en daarmee als businessmodel. Fokkers die er te weinig aan verdienden, zetten de dieren massaal uit in de natuur. Maar toen zagen de jagers er wel een businessmodel in. Jagers verkochten het dier voor een paar gulden aan restaurants. Waterkonijn, mocht het dier op de menukaart heten.
En toen kreeg ook het waterschap, dat sinds 1953 bang was dat Nederland nog eens overstroomde, het muskusdier in het vizier. Een ijverige ambtenaar schreef in een rapportje dat het muskusdier mogelijk dijken vernielde, door er tunnels in te graven. Niet dat dit ooit is gebeurd, noch is vastgesteld, maar hypothetisch gezien was het mogelijk. Het muskusdier was ineens een groot gevaar voor ons lage landje, elk exemplaar moest dood. Onze dijken waren verstevigd met asfalt en beton, geen enkel dier kon daar serieuze schade aanrichten, en voor boeren was het muskusdier een grote hulp bij het kort houden van de oeverbegroeiingen, zodat ze minder hoefden te maaien, maar dat deed er allemaal niet toe, want we hadden weer een businessmodel.
Het muskusdier mocht nu geen waterkonijn meer heten, dat klonk te snoezig, hij heette voortaan muskusrat. Net zoals de moerasbever ineens geen bever meer mocht heten, maar beverrat. De moerasbever is verwant met de cavia en het stekelvarken, het waterkonijn behoort tot de familie van de woelmuizen, maar ratten verdrinken ging er bij het publiek net wat makkelijker in.
Honderden officiële rattenvangers werden aangesteld, er ontstond een zwaar gesubsidieerde klopjacht, zelfbenoemde bestrijders knalden bij slootjes op alles wat bewoog. En toen waren we een beetje als pelsjagers, premiejagers, onze grote Amerikaanse voorbeelden van weleer, echte mannen in oerbossen.
En nu verdrinken we met in elkaar geknutselde onderwaterklemmen en onderwaterkooitjes behalve muskusdieren ontelbare andere dieren, beschermde dieren, natuurlijke vijanden van het muskusdier, zoals bunzings en hermelijnen, en terwijl op dit moment jagers de grootste natuurlijke vijand van het muskusdier, de vos, massaal afschieten, fokt het muskusdier vrolijk verder, want hoe harder het bestreden wordt, hoe harder het zich voortplant. En zo levert ook dit businessmodel niets op. Net als eerdere muskusdier-businessmodellen levert het wel angst, stress, pijn op, een gruwelijke dood. Het kost jaarlijks 35 miljoen euro gemeenschapsgeld.
Dus als ik het goed begrijp, importeren we eerst een dier, laten het dier dan los in de natuur, waarna we hem gaan proberen uit te roeien. Daar is vast over nagedacht. Maar wat me nou zo verbaast over al die mensen, ambtenaren, bestrijders, jagers, die zich nu al zo lang, dag in dag uit, met het muskusdier bezig houden, is niet eens dat het zoveel geld kost, ook niet dat het allemaal totaal zinloos is, het verbaast me zelfs niet dat je onder het mom van een businessmodel oorlog voert tegen een dier dat er zelf nooit om heeft gevraagd om naar Europa te worden verscheept, een dier dat niks anders doet dan overleven, een dier dat veel beter dan wij weet waar het mee bezig is.
Wat me wel verbaast is dat jij rattenvanger, jager, beheerder, als volwassen man, met al je hersencapaciteit en lerend vermogen, er zo’n lol in hebt om de hele dag als een grote lummel door de polder te banjeren, speurend naar holletjes, dat je er een kick van krijgt om pal voor de uitgang van een holletje een kooitje te installeren, om er na een paar dagen voldaan een dierenlijkje in te vinden, als een soort kadootje dat je voor jezelf hebt ingepakt.
Het getuigt van zo weinig… hoe zal ik het zeggen.
Het is zo… twintigste eeuw.
Of nog verder terug.
Dat je je gedraagt als een Middeleeuwer en nog steeds in sprookjes over ratten gelooft, alla. Maar kijk nu eens om je heen. We leven in de eenentwintigste eeuw.
We weten nu zoveel meer van dieren. Hoe zij onder ons lijden, niet andersom.
Wij zijn de plaag. Wij zeulen dieren de wereld over, wij grijpen voortdurend in in de natuurlijke orde van dieren en planten, altijd onder het mom van beheer. Jij bent de plaag. Ook na alles wat je hebt gedaan, het doden van honderden of duizenden dieren, weet je niet wie zij zijn, wie wij zijn. Wie jij bent. Weet je wanneer je jezelf leert kennen? Jezelf echt eens tegenkomt?
Als je dieren niet opsluit, maar bevrijdt. Dieren bevrijden, dat is eenentwintigste eeuw.
Ik schreef er over, in mijn boek Pels.
Ik ben van de Veluwe. In mijn jeugd wemelde het er van de nertsenfokkerijen. Als ik in de bossen speelde kwam ik bij de hekken staan en vroeg ik me af wat daar in die stallen gebeurde. Het is er helaas nooit van gekomen kooien open te zetten. Dus ik dacht: ik schrijf er maar over. Ik schreef een boek over een jongen die het gewoon doet. Een echte bevrijder. Een radicale dierenactivist. Geen pennenlikker zoals ik. Geen bovengrondse activist, zoals wij hier vandaag, maar een ondergrondse, die dieren het leven geeft dat ze verdienen en daar graag voor de gevangenis in gaat.
Het boek is gebaseerd op de ervaringen van jongens en meisjes die het doen. Ze vertelden me hoe ze het doen, kooien openzetten. Nertsen, vossen, chinchilla’s. De voorbereidingen, de oplopende spanning, de kick. Het rammelen aan de sluiting van een kooi. Eén simpel haakje. Een klik, het deksel optillen, een stapje opzij, klik en een stapje opzij, je raakt in een cadans en het gaat steeds sneller. Hoe dieren soms verbaasd staan toe te kijken, hoe ze niet meteen voor de vrijheid kiezen, maar eerst onzeker rond kijken, alsof ze zeker willen weten dat dit wel echt de bedoeling is. En dan trippelen ze over het gaas omhoog, springen op de grond, hupsen naar de uithang van de stal, de velden in. Hoe dan je hart open springt, hoe licht je ineens wordt. Het is alsof je iets van de grond wordt getild, je hebt het gevoel dat je je moet vasthouden aan de kooi. Niet vrijheidsberoving, maar vrijheid geven is het mooiste wat er is.
Beste rattenvanger, ik weet niet of dit met die gemene onderwaterkooitjes van jou ook zo makkelijk gaat, maar als het je toch alleen maar om de lol gaat, om een beetje goed bezig te zijn in de vrije natuur, maak die kooien van je dan onklaar. Ik beloof je: plezier voor twee.
